ECLI:NL:CRVB:2018:3951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
16/5181 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen aan de betrokkene, die zich ziek had gemeld vanwege hoofdpijnklachten. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Raad heeft deskundigen geraadpleegd, waaronder M. Wolff-van der Ven, die concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor extra rustmomenten of een verdere urenbeperking dan de door het Uwv vastgestelde 8 uur per dag, 40 uur per week. De Raad oordeelde dat de deskundige zorgvuldig had onderzocht en dat de door het Uwv vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene tegen het besluit van 29 augustus 2014 ongegrond.

Uitspraak

16.5181 WIA

Datum uitspraak: 12 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 juni 2016, 14/4528 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. Faber-Speksnijder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. A. Faber-Speksnijder.
Vervolgens is het onderzoek heropend. De Raad heeft een verzekeringsarts,
M. Wolff-van der Ven, als deskundige benoemd.
De deskundige heeft op 20 november 2017 een rapport uitgebracht. Hierop hebben partijen gereageerd.
De deskundige heeft op 29 januari 2018 nader gerapporteerd. Hierop hebben partijen wederom gereageerd.
De zaak is verwezen naar de enkelvoudige kamer, waarna het onderzoek ter zitting is hervat op 7 november 2018. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. de Jong. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Faber-Speksnijder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam als [functie] bij [bedrijf] voor 32 uur per week. Op 29 februari 2012 heeft betrokkene zich ziek gemeld vanwege hoofdpijnklachten.
1.2
Bij besluit van 7 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor betrokkene geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 26 februari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 2 december 2013 met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 december 2013 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 6 januari 2014.
1.3.
Het bezwaar van betrokkene is bij besluit van 29 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 augustus 2014 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 augustus 2014. Het Uwv heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat voldoende rekening is gehouden met betrokkenes hoofdpijnklachten en dat hij met inachtneming van zijn beperkingen in staat moet worden geacht functies te verrichten.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv – met veroordeling in de proceskosten en het griffierecht – opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft neuroloog J.U.R. Niewold als deskundige benoemd. Deze heeft op 14 juli 2015 een rapport uitgebracht. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan overwogen dat zijn rapport van 14 juli 2015 blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is. De deskundige heeft aan de hand van de onderzoeksbevindingen gemotiveerd uiteengezet waarom betrokkene meer beperkt zou moeten worden geacht dan door het Uwv is aangenomen op de onderdelen 'concentreren van de aandacht' (1.1.1), 'het verdelen van de aandacht' (1.2.1.), het werken in warme ruimtes' en 'ruimtes met stof en rook'. Volgens Niewold dient betrokkene in zijn arbeid voldoende mogelijkheden te hebben om op gezette tijden even rust te nemen. In hoeverre uit preventief oogpunt nog een urenbeperking aangenomen dient te worden vindt Niewold, gelet op de door betrokkene aangegeven beperkingen en gelet op het dagverhaal, moeilijk in te schatten omdat er al behoorlijke beperkingen zijn aangenomen. De reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
4 september 2015 en 7 maart 2016 hebben het oordeel van de rechtbank niet anders gemaakt, aangezien Niewold in zijn reactie van 22 januari 2016 de kritiekpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke en overtuigende wijze heeft weerlegd en het rapport van 7 maart 2016 dezelfde strekking heeft als het rapport van 4 september 2015. Ook in hetgeen medisch adviseur A.M.H. Ostendorf als partij-deskundige tegen de rapporten van Niewold heeft ingebracht zijn onvoldoende aanknopingspunten gelegen om de conclusies van Niewold niet te volgen. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat Ostendorf betrokkene niet zelf heeft gesproken noch onderzocht en Niewold in zijn rapport van 22 januari 2016 al uitdrukkelijk op het punt van het creëren van rustmomenten is ingegaan.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de door Niewold voorgestelde beperkingen niet gevolgd kunnen worden. Voor het aannemen van beperkingen met betrekking tot het vasthouden en verdelen van de aandacht bestaat geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding voor het aannemen van (extra) beperkingen in de FML ten aanzien van rust, noch voor een (verdergaande) urenbeperking dan 8 uur per dag, 40 uur per week, aangezien Niewold juist zegt dat hij dit niet kan beoordelen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst het Uwv naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 september 2016.
3.2.
Betrokkene heeft kenbaar gemaakt de redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht en gevoeligheid voor rook en stof te volgen, maar niet de beoordeling ten aanzien van rust en een urenbeperking. Ter onderbouwing hiervan verwijst betrokkene naar een rapport van medisch adviseur Ostendorf van 28 oktober 2016.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In geschil is of de rechtbank terecht deskundige Niewold heeft gevolgd in zijn conclusie dat het Uwv de beperkingen van betrokkene per 26 februari 2014 niet juist heeft vastgesteld. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vragen of aanleiding bestaat voor het aannemen van (extra) beperkingen in de FML ten aanzien van rust en of aanleiding bestaat voor een (verdergaande) urenbeperking.
4.2.
De Raad heeft een verzekeringsarts, M. Wolff-van der Ven, als deskundige benoemd. Aan deze deskundige is in het bijzonder gevraagd of op de datum in geding, 26 februari 2014, meer beperkingen gelden voor betrokkene ten aanzien van rust en of aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking dan 8 uur per dag, 40 uur per week. In haar rapport van 20 november 2017 beantwoordt de deskundige beide vragen ontkennend. Daartoe overweegt zij onder meer dat de onderliggende goedaardige aandoening, zijnde chronische, dagelijkse hoofdpijnklachten (new daily persistent headache), zonder objectiveerbare afwijkingen en alleen de subjectieve klacht pijn, geen goede verzekeringsgeneeskundige grond is om in aanvulling een (verdergaande) urenbeperking bij betrokkene aan de orde te achten. Medisch gezien is gedoseerd actief blijven het meest wenselijk bij een dergelijk pijnsyndroom. In principe mag ervan uitgegaan worden dat de gedoseerde belasting die bereikt wordt middels de reeds aangegeven beperkingen geen uitlokking geeft van een zeer hevige hoofdpijnaanval. Er is dan ook geen noodzaak tot dagelijkse extra recuperatietijd of rustpauzes, aldus de deskundige.
4.3.
Het Uwv heeft in de brief van 27 november 2017 meegedeeld dat de conclusie van de deskundige, dat het Uwv de belastbaarheid van betrokkene op een juiste wijze heeft vastgesteld, een bevestiging is dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaard dient te worden.
4.4.
Betrokkene heeft in zijn brief van 20 december 2017 te kennen gegeven zich niet geheel te kunnen vinden in de bevindingen en de conclusies van de deskundige. Zo is onvoldoende rekening gehouden met het op gezette tijden rust moeten nemen en is een belastbaarheid van 40 uur per week te groot. Zij verwijst daartoe naar een rapport van medisch adviseur Ostendorf van 11 december 2017, waarin geconcludeerd wordt dat de verwachting reëel is dat betrokkene bij een werkbelasting van 8 uur per dag, 40 uur per week ook in passende werkzaamheden een toename zal ervaren van zijn hoofdpijnklachten.
4.5.
In het aanvullende rapport van 29 januari 2018 heeft de deskundige nader toegelicht dat is uitgegaan van gedoseerde activiteit en dat het aan een medische noodzaak tot het nemen van volledige rust ontbreekt, zodat er geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking. In het argument dat betrokkene tot schade van zijn gezondheid zal werken indien hij 40 uur per week in passend werk zal hervatten kan dan ook niet meegegaan worden. De reactie van betrokkene heeft de deskundige geen aanleiding gegeven de bevindingen en conclusies in haar rapport van 20 november 2017 te wijzigen.
4.6.
Het Uwv heeft bij brief van 14 februari 2018 kenbaar gemaakt geen aanleiding te zien voor een nadere reactie. Betrokkene heeft bij brief van 12 maart 2018 onder meer aangevoerd dat de deskundige vindt dat moet worden uitgegaan van gedoseerde activiteiten, terwijl de voor betrokkene geselecteerde functies niet gedoseerd zijn uit te voeren. In reactie hierop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 april 2018 toegelicht dat de geselecteerde functies geschikt zijn omdat het gaat om relatief eenvoudig productiewerk, zonder grote fysieke belasting, met een normaal handelingstempo, zonder beduidende tijdsdruk, waarin de taken en de omstandigheden waaronder het werk wordt verricht dagelijks hetzelfde zijn zodat in die zin in de functies gedoseerd kan worden gewerkt. Betrokkene heeft bij brief van 21 juni 2018 opgemerkt dat het gedoseerd werken zoals Niewold dit heeft bedoeld niet hetzelfde is als het verrichten van gedoseerde activiteiten waarvan de in hoger beroep benoemde deskundige uitgaat. Het Uwv heeft in reactie hierop bij brief van 3 juli 2018 uitgelegd dat Niewold inderdaad aangeeft dat in eigen tempo kunnen werken niet hetzelfde is als een (eventuele) noodzaak voor extra rustmomenten, hetgeen ook niet weersproken wordt, maar dat de in hoger beroep benoemde deskundige tot de slotsom komt dat er geen medische noodzaak is voor extra (tussentijdse) rustmomenten.
4.7.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige komt in haar rapporten van 20 november 2017 en 29 januari 2018 gemotiveerd tot de conclusie dat er op de datum die in deze zaak in geding is geen aanleiding bestaat voor meer beperkingen vanwege het moeten nemen van rust, noch voor een verdergaande urenbeperking dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Daarbij is van belang dat de deskundige alle beschikbare medische informatie, waaronder het rapport van Niewold en de brief van klinisch psycholoog R. Buckers van 12 juli 2016, in haar beoordeling heeft betrokken. De uitleg van betrokkene dat het gedoseerd werken zoals Niewold dit heeft bedoeld niet hetzelfde is als gedoseerde activiteiten verrichten waar de deskundige vanuit gaat wordt niet gevolgd. Evenmin wordt het standpunt van betrokkene dat de door Niewold genoemde beperkingen ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht in een urenbeperking verdisconteerd zouden moeten worden gevolgd. Daargelaten dat in de FML op verschillende items rekening is gehouden met de concentratieklachten van betrokkene, heeft Niewold juist kenbaar gemaakt dat in hoeverre uit preventief oogpunt nog een urenbeperking aangenomen dient te worden, ter verdere beoordeling aan een verzekeringsarts wordt overgelaten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat het erom gaat dat, uitgaande van de in de FML opgenomen beperkingen, er geen medische noodzaak is voor extra (tussentijdse) rustmomenten en dat geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking dan de urenbeperking van maximaal 8 uur per dag en maximaal 40 uur per week. Op grond van de conclusie van de deskundige over gedoseerde belasting waarbij een medische noodzaak tot het nemen van volledige rust ontbreekt is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 april 2018 inzichtelijk toegelicht dat in de voor betrokkene geselecteerde functies gedoseerd kan worden gewerkt.
4.8.
Gelet op hetgeen onder 4.2 tot en met 4.7 is overwogen wordt het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust niet onderschreven. De onder 4.1 gestelde vragen of aanleiding bestaat voor het aannemen van (extra) beperkingen in de FML ten aanzien van rust en of aanleiding bestaat voor een (verdergaande) urenbeperking worden ontkennend beantwoord. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv opgestelde FML, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 27 augustus 2014, 19 november 2014 en 5 april 2018 inzichtelijk beargumenteerd dat betrokkene werkzaamheden kan verrichten verbonden aan de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) en Magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220). De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten van betrokkene bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 29 augustus 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Boersma
rh