ECLI:NL:CRVB:2018:3950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
17/1556 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 1 januari 2009 werkzaam was bij de gemeente, had zich op 27 december 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2012, werd appellant in 2015 als 80 tot 100% arbeidsongeschikt beoordeeld. Echter, in 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 24 april 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant, waaronder de aanhoudende psychische klachten en de vraag naar de geschiktheid van de geselecteerde functies, beoordeeld. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben dat er geen meer beperkingen zijn dan die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen. De Raad oordeelt dat de wijziging van de beoordeling van arbeidsongeschiktheid naar arbeidsgeschiktheid goed onderbouwd is en dat er geen aanleiding is voor het inschakelen van een deskundige. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.

Uitspraak

17/1556 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 januari 2017, 16/830 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
gemeente 's-Hertogenbosch te ‘s-Hertogenbosch (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. ‘t Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Werkgeefster heeft een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. ‘t Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten. Werkgeefster is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 1 januari 2009 werkzaam als [functie] bij de gemeente [gemeente 1] (thans gemeente [gemeente 2] , werkgeefster). Op 27 december 2010 heeft hij zich ziek gemeld vanwege psychische klachten.
1.2.
Op 4 oktober 2012 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3.
Bij besluit van 21 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant recht op een loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan, omdat hij met ingang van 24 december 2012 100% arbeidsongeschikt was.
1.4.
Bij besluit van 16 januari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 24 april 2015 recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering is ontstaan, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 16 april 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 4 mei 2015.
1.5.
Het bezwaar van werkgeefster tegen het besluit van 16 januari 2015 is bij beslissing op bezwaar van 4 februari 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard, nadat een voorgenomen beslissing op bezwaar is verzonden aan partijen. Daarbij heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht meer bestaat op een WIA-uitkering, omdat hij met ingang van 24 april 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Effectuering hiervan vindt plaats zes weken na datum van het bestreden besluit. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2015 en 2 februari 2016 en rapporten van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 november 2015 en 2 februari 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep voldoende overtuigend hebben gemotiveerd dat uit de beschikbare informatie, die onder meer afkomstig is van appellants behandelaars, niet is gebleken van meer uit medisch geobjectiveerd gebrek of stoornis voortkomende beperkingen, dan de beperkingen die zijn weergegeven in de voor appellant opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 oktober 2015. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Voor de wijziging van het standpunt van het Uwv, dat appellant niet meer volledig arbeidsongeschikt is, is een voldoende draagkrachtige motivering gegeven. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2015 is deugdelijk en uitgebreid uiteengezet waarom en op grond waarvan de eerder aangenomen beperkingen aanpassing behoefden. Appellant heeft in beroep informatie van zijn voormalig behandelend klinisch psycholoog-psychotherapeut M. Auerbach van 23 augustus 2016 en van psycholoog en therapeut A. van Rietschoten van 28 augustus 2016 overgelegd. De bevindingen van deze psychologen bevatten volgens de verzekeringsartsen bezwaar en beroep geen nieuwe medische informatie. Het feit dat appellant langdurig klachten heeft kan er niet toe leiden dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. In 2012 heeft het Uwv voor appellant een urenbeperking gesteld vanwege het energieniveau van appellant. In het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt ligt tevens terecht besloten dat niet langer sprake is van een urenbeperking, omdat appellant ten tijde van de beoordeling die heeft geleid tot het bestreden besluit geen therapie (meer) volgde die invloed kon hebben op zijn energieniveau.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de zogeheten signaleringen in zijn rapporten van 10 november 2015 en 2 februari 2016 van een afdoende toelichting voorzien. Daarbij is van belang dat in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld dat in de geselecteerde functies een zodanige variatie aanwezig is in de vorm van verschillende taken dat er voldoende uitdaging is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit een draagkrachtige motivering bevat over de wijziging van volledige arbeidsongeschiktheid naar volledige arbeidsgeschiktheid. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat hij vanaf 1991 dusdanige psychische klachten heeft dat hij geen normaal arbeidsverleden heeft gehad. Ook in China, waar appellant al vanaf 2005 – en vanaf 2010 met toestemming van het Uwv – regelmatig verbleef, speelden deze klachten. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de reden van de urenbeperking in 2012 geen dagbehandeling was, maar zijn beperkte energieniveau. Tot slot heeft appellant om inschakeling van een deskundige verzocht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Werkgeefster onderschrijft het standpunt van het Uwv.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de omvang van de (psychische) beperkingen van appellant op 18 maart 2016, zijnde 6 weken na de dagtekening van het bestreden besluit.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep voldoende overtuigend hebben gemotiveerd dat uit de beschikbare informatie niet is gebleken van meer beperkingen dan de in de FML van 29 oktober 2015 opgenomen beperkingen wordt onderschreven. In de FML zijn, uitgaande van de bij appellant bestaande psychische problematiek, beperkingen aangenomen in rubriek 1, persoonlijk functioneren, en in rubriek 2, sociaal functioneren. Appellant heeft niet onderbouwd dat aanleiding bestaat voor meer beperkingen. Dat appellant bij eerdere beoordelingen volledig arbeidsongeschikt is bevonden betekent niet dat het Uwv bij een ongewijzigde medische situatie niet tot een andere beoordeling van de belastbaarheid kan komen. Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep een voldoende draagkrachtige motivering voor de wijziging van de belastbaarheid hebben gegeven wordt volledig onderschreven. Ter zitting is door het Uwv met juistheid gewezen op het in het rapport van 29 oktober 2015 vermelde overleg tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de (primaire) verzekeringsarts, waarbij laatstgenoemde verzekeringsarts de visie van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep heeft gevolgd. Voorts heeft effectuering van de wijziging van de belastbaarheid eerst per toekomende datum plaatsgevonden, zodat van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel geen sprake is.
4.3.
Daargelaten of destijds een urenbeperking gegeven is vanwege (dag)behandeling of de psychische problematiek van appellant en een eventueel daarmee gepaard gaand energiegebrek, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 augustus 2016 overtuigend toegelicht dat op de datum die in deze zaak in geding is, mede gelet op het activiteitenniveau van appellant, geen aanleiding meer bestaat voor een urenbeperking.
4.4.
Voor het inschakelen van een deskundige bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding.
4.5.
Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een afdoende toelichting heeft verstrekt.
4.6.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Boersma
rh