ECLI:NL:CRVB:2018:3947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
16/7412 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering na medische herbeoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die eerder werkzaam was als verkoopmedewerkster. Appellante meldde zich ziek op 27 augustus 2010 en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Vanaf 24 augustus 2012 kreeg zij een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 8 april 2015 besloot het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) deze uitkering per 9 juni 2015 te beëindigen, omdat appellante na een herbeoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Gelderland oordeelde in de eerdere uitspraak dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante te twijfelen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellante ingediende nieuwe medische stukken geen relevante informatie bevatten die de eerdere conclusies van het Uwv konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

16.7412 WIA

Datum uitspraak: 12 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 oktober 2016, 15/6064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wattilete. Als medegemachtigde was aanwezig F.N. van der Helm, arbeidsconsulent. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als verkoopmedewerkster voor ongeveer 20 uur per week. Op 27 augustus 2010 heeft appellante zich ziek gemeld. Zij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Met ingang van 24 augustus 2012 is appellante in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Met ingang van 28 december 2012 heeft appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
1.2.
Bij besluit van 8 april 2015 heeft het Uwv deze uitkering per 9 juni 2015 beëindigd, omdat appellante na een medische en arbeidskundige herbeoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Bij besluit van 31 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Hierbij is van belang geacht dat alle naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke en kenbare wijze zijn betrokken bij de beoordeling. Dit geldt ook voor de eigen bevindingen uit het psychische en lichamelijke onderzoek en voor in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. De door appellante overgelegde medische stukken bevatten geen aanknopingspunten om de beperkingen op de datum in geding aan te passen.
2.3.
Wat betreft de gronden tegen de geschiktheid van de geselecteerde functies heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv, met de toelichting op de signaleringen, op voldoende wijze heeft gemotiveerd dat de belasting in deze functies de vastgestelde belastbaarheid niet overschrijdt. Appellante heeft verder onvoldoende onderbouwd waarom de functiebelasting zoals omschreven door de arbeidsdeskundig analist onjuist zou zijn op de aangevoerde punten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht omdat daarin onvoldoende rekening is gehouden met onder meer haar oogklachten en haar rugproblemen. Voorts is zij van mening dat haar beperkingen en belastbaarheid onjuist zijn vastgesteld en dat daardoor de Functionele Mogelijkhedenlijst en de geselecteerde functies niet in stand kunnen blijven. Volgens appellante moet vanwege haar vermoeidheid een urenbeperking aangenomen worden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verschillende stukken, waaronder medische informatie van het Oogziekenhuis Zonnestraal ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover de gronden van het hoger beroep zien op de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek hebben deze de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De overwegingen van de rechtbank hierover worden volledig onderschreven.
4.2.1.
Ook overigens wordt het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.2.
De door appellante in hoger beroep ingediende nieuwe medische stukken van het Oogziekenhuis Zonnestraal van 30 november 2016, 1 augustus 2017 en 18 oktober 2018, het verslag van low-vision specialist L. Jansen van 19 september 2017 en de verwijsbrief van de huisarts van 11 mei 2018 hebben geen betrekking op de medische situatie van appellante ten tijde van de datum in geding (9 juni 2015). Het ingediende artikel uit het tijdschrift Gedrag & Organisatie van 20 maart 2018 en de onderzoeksresultaten van het onderzoek waarover in dit artikel wordt gesproken zijn van algemene aard en zien niet op de specifieke medische situatie van appellante. Uit bovenstaande stukken komt niet naar voren dat de beperkingen van appellante op de datum in geding verdergaand zijn dan door het Uwv is aangenomen, noch dat er bij appellante sprake is van een dusdanige vermoeidheid wegens haar visusklachten dat een urenbeperking op haar plaats zou zijn.
4.3.
Met betrekking tot de gronden die appellante heeft aangevoerd tegen de geschiktheid van de geselecteerde functies worden de overwegingen van de rechtbank eveneens onderschreven. Daarbij wordt tevens van belang geacht dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de geschiktheid van de functies. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.P.W. Jongbloed

IJ