In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant, die zich op 18 augustus 2009 ziekmeldde, had recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 7 maart 2015 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de rechtbank de medische onderzoeken van de verzekeringsartsen ten onrechte als zorgvuldig had aangemerkt. Hij voerde aan dat er geen onafhankelijk medisch deskundige was benoemd, wat volgens hem in strijd was met het beginsel van equality of arms zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant belemmeringen had ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2015 gegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2017 ongegrond werd verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.