In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de vraag of de appellant recht heeft op een bepaalde aftrek in zijn belastbare winst uit onderneming. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 9 november 2015 was genomen. Deze beslissing werd later gewijzigd op 12 november 2018, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de eerdere beslissing van het Uwv niet meer juist was en verklaarde het beroep tegen deze beslissing gegrond.
De Centrale Raad van Beroep verduidelijkte dat op grond van artikel 3:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) onder inkomen de belastbare winst uit onderneming wordt verstaan, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De Raad stelde vast dat de stakingsaftrek onderdeel uitmaakt van de ondernemersaftrek, en dat de door de appellant voorgestelde aftrek niet mogelijk was volgens de geldende wetgeving. De uitspraak benadrukte de helderheid van de wetstekst en de onmogelijkheid van de door de appellant gewenste aftrek.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit werd ongegrond verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant en werd bepaald dat het Uwv het griffierecht aan de appellant diende te vergoeden.