In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WAZ-uitkering aan betrokkene. De zaak betreft de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om een WAZ-uitkering toe te kennen, omdat betrokkene per einde wachttijd op 13 maart 2004 niet meer dan 25% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Gelderland had eerder geoordeeld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage per einde wachttijd op 36,54% moest worden vastgesteld, wat leidde tot een vernietiging van het besluit van 18 september 2012 van de appellant. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestaat over het arbeidsongeschiktheidspercentage van 29,53% per einde wachttijd en dat betrokkene recht heeft op een WAZ-uitkering van 25 tot 35% met ingang van 28 november 2010. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan appellant opdroeg om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en het besluit van 2 april 2012 herroepen, waarbij appellant ook is veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente en proceskosten aan betrokkene.