ECLI:NL:CRVB:2018:3890
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op een WAO-uitkering versus ZW-uitkering en de geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, had zijn uitkering zien verlagen na het starten van een deeltijdfunctie. Na beëindiging van zijn dienstverband ontving hij een Ziektewet (ZW) uitkering. De appellant stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam en dat zijn medische situatie niet was verbeterd. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van de appellant correct hadden ingeschat. De Centrale Raad onderschreef deze conclusies en benadrukte dat de beoordelingskaders voor WAO en ZW verschillen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.