ECLI:NL:CRVB:2018:3886
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering en geschiktheid voor voorbeeldfuncties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als schoonmaker heeft gewerkt, had zich op 16 juni 2011 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze was later beëindigd. Appellant ging in beroep tegen de beëindiging van zijn WGA-vervolguitkering per 6 april 2016, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De rechtbank had vastgesteld dat er een zorgvuldig medisch onderzoek was verricht en dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld om tot zijn conclusie te komen. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep, die voornamelijk herhalingen waren van eerdere stellingen, verworpen. De Raad concludeert dat de geselecteerde voorbeeldfuncties medisch geschikt zijn voor appellant, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.