ECLI:NL:CRVB:2018:3883
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget en de terugvordering door het zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verleend door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. voor het jaar 2014. Het zorgkantoor had het pgb vastgesteld op € 34.488,72 en een bedrag van € 10.758,86 teruggevorderd, omdat appellante niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen die aan het pgb waren verbonden. Appellante had niet voldoende bewijs geleverd dat de zorg daadwerkelijk was verleend en dat het pgb correct was besteed. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is, ook al werd het beheer door haar vader als bewindvoerder uitgevoerd. Appellante had niet aangetoond welk tarief met de zorgverlener was afgesproken en er ontbrak een zorgovereenkomst. De betalingen waren gedaan op een rekening die niet overeenkwam met die van de zorgverlener, wat de controle van de besteding bemoeilijkte. De Raad concludeerde dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en het bedrag terug te vorderen, en dat appellante niet had aangetoond dat de zorg daadwerkelijk was verleend en betaald.
De uitspraak bevestigt dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van het pgb bij de verzekerde ligt en dat het zorgkantoor de bevoegdheid heeft om terugvorderingen te doen indien niet aan de verplichtingen is voldaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.