ECLI:NL:CRVB:2018:3862
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan appellante 1 en haar minderjarige kinderen, appellanten 2, 3 en 4. De rechtbank had de beroepen van appellanten ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam na het instellen van hoger beroep een nieuw besluit heeft genomen, waarbij aan appellante 1 alsnog bijstand is verleend over een bepaalde periode. Hierdoor is het procesbelang van appellanten 1 tot en met 3 komen te vervallen, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van hun hoger beroep. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten 1 tot en met 3, maar niet in de kosten van appellante 1 in de procedure met betrekking tot een ander besluit, omdat het college daar geen aanleiding voor zag. Voor appellant 4 is het college ook veroordeeld in de proceskosten, omdat het college indirect tegemoet is gekomen aan zijn bezwaren. De Raad heeft ook bepaald dat het college het griffierecht aan alle appellanten moet vergoeden.