In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het aanhouden van haar woning tijdens haar detentie. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat appellante geen recht had op bijstand omdat zij gedetineerd was. De Raad heeft vastgesteld dat appellante vanaf 4 augustus 2017 gedetineerd was en dat de afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op het gemeentelijk beleid dat bijstand voor vaste lasten tijdens detentie slechts voor een periode van zes maanden kan worden verstrekt. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat er geen sprake was van een vaste uitvoeringspraktijk, overwogen. De Raad concludeerde dat het college niet op deugdelijke wijze had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat er een vaste uitvoeringspraktijk bestond die het verstrekken van bijstand bij een detentie langer dan zes maanden uitsloot. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.