ECLI:NL:CRVB:2018:3851

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
17-7801 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om militair invaliditeitspensioen na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig militair, had verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen, maar zijn verzoek was afgewezen door de Staatssecretaris van Defensie. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie van een militair geneeskundig onderzoek (MGO) dat de appellant lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressieve stoornis, maar dat zijn mate van invaliditeit minder dan 10% was.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en stelde dat het MGO onzorgvuldig was uitgevoerd en dat de Staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd was in zijn standpunt. De Raad heeft echter geoordeeld dat het MGO zorgvuldig en consistent was, en dat de bevindingen van de betrokken artsen en psychologen voldoende onderbouwd waren. De Raad heeft de argumenten van de appellant verworpen en bevestigd dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen grond was voor toekenning van het pensioen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

17.7801 MPW

Datum uitspraak: 29 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 oktober 2017, 16/9223 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie (minister), is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over de staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de minister.
Namens appellant heeft mr. J.A. Kropf hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Kropf heeft namens appellant nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. Koolmees. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 1994-1995 en in 1998-2007 in militaire dienst geweest. Van [periode] is hij als [functie] uitgezonden geweest naar Bosnië onder UNPROFOR, Dutchbat III. Bij brief van 30 mei 2011 heeft appellant verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft hij op
3 november 2011 een militair geneeskundig onderzoek (MGO) ondergaan, waarover op
2 april 2012 een rapport is uitgebracht. Daarin is geconcludeerd dat appellant lijdt aan een doorgemaakte posttraumatische stressstoornis (PTSS) (vrijwel volledig in remissie) en een depressieve stoornis (volledig in remissie), waarvoor verergerend dienstverband is aanvaard. Appellant wordt blijvend ongeschikt geacht voor de militaire dienst. Zijn mate van invaliditeit wordt vastgesteld op minder dan 10%.Bij besluit van 7 juni 2012 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant om een militair invaliditeitspensioen afgewezen op de grond dat de psychische aandoeningen een mate van invaliditeit van minder dan 10% veroorzaken.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 juni 2012. Bij brief van 4 april 2016 heeft verzekeringsarts en medisch adviseur A.M. Koop een nadere reactie gegeven op het bezwaar. Verzekeringsarts Bijzondere Medische Beoordelingen
E.E.P.J. van Hulten heeft in zijn advies van 22 september 2016 geconcludeerd dat er geen grond is voor wijziging van het eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de mate van invaliditeit.
1.3.
Bij besluit van 17 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat het MGO onzorgvuldig is geweest en de staatssecretaris zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van invaliditeit van minder dan 10%. Appellant slikte ten tijde van het onderzoek medicijnen die een positief effect hadden op zijn gemoedstoestand waardoor hij alles positiever zag en heeft verwoord dan de werkelijke situatie. Daarom kan niet worden afgegaan op de bevindingen van het MGO. Dit betoog slaagt niet. Het MGO geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevindingen van diverse artsen en psychologen, waarin ook melding wordt gemaakt van de medicatie die appellant gebruikte. De staatssecretaris heeft aan het bestreden besluit tevens de reactie van Koop en het advies van Van Hulten ten grondslag gelegd. Laatstgenoemde schrijft in zijn advies onder meer het volgende: “Ondergetekende is van oordeel dat het onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is uitgevoerd. Er is ruim tijd en aandacht besteed aan de voorgeschiedenis, anamnese en het oriënterend psychiatrisch onderzoek. Verder is er informatie opgevraagd uit de behandelende sector. (...) Ondergetekende is van oordeel dat de Commissie met het
MGO-rapport van 2011 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de beoordeling tot stand is gekomen.” In de beschikbare medische gegevens van de artsen en psychologen ziet de Raad onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door de staatssecretaris ingenomen standpunt.
4.2.
Onder deze omstandigheden kan worden uitgegaan van de bevindingen van het MGO. De Raad wijst het verzoek van appellant om prof. dr. H.J.C. van Marle als deskundige te benoemen dan ook af.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T van den Corput als voorzitter en C.H. Bangma en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018.
(getekend) J.J.T van den Corput
(getekend) S.H.H. Slaats
md