ECLI:NL:CRVB:2018:3833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
17/310 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was op 5 september 2011 uitgevallen wegens medische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante per 2 september 2013 niet meer recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante had zich op 17 december 2015 ziek gemeld met toegenomen klachten, maar het Uwv concludeerde dat zij per die datum niet in aanmerking kwam voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de conclusies goed gemotiveerd waren. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische klachten waren toegenomen en dat zij niet in staat was haar maatgevende arbeid te verrichten. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren gepresenteerd die de stelling van appellante konden onderbouwen. De Raad bevestigde dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat appellante geschikt werd geacht voor ten minste één van de functies die haar waren voorgehouden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.310 ZW

Datum uitspraak: 28 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 november 2016, 16/3879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster. Op 5 september 2011 is zij uitgevallen voor dit werk wegens medische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellant met ingang van 2 september 2013 geen recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan, omdat appellante per
2 september 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd met haar beperkingen in staat geacht de functies van produktiemedewerker, inpakker, snackbereider en medewerker tuinbouw te vervullen. Appellante heeft zich op 17 december 2015 ziek gemeld met toegenomen medische klachten. Op dat moment ontving appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 9 februari 2016 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 17 december 2015 geschikt geacht voor de functie van inpakker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 februari 2016 vastgesteld dat appellante per
17 december 2015 (datum in geding) geen recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
29 april 2016 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 april 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de uit dit onderzoek getrokken conclusie inzichtelijk is gemotiveerd. Ten aanzien van de maatgevende arbeid wordt verwezen naar vaste rechtspraak waaruit volgt dat de toetsing dient te worden beperkt tot de medische grondslag en tot de vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht juist zijn. Niet gebleken is dat de medische beperkingen omvangrijker zijn dan het Uwv heeft aangenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat sprake is van toegenomen medische klachten en beperkingen, dat zij hiervan op datum in geding nog onvoldoende hersteld was en dat zij toen niet in staat was haar maatgevende arbeid te verrichten. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de functie van inpakker niet passend is wegens de vereiste beheersing van de Nederlandse taal.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Op basis van de onderzoeken door de verzekeringsartsen en de voorliggende informatie uit de behandelend sector is sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek. Beide verzekeringsartsen hebben appellante gezien op het spreekuur en de bevindingen daarbij beschreven. Ook is de voorliggende informatie van de artsen bij wie appellante onder behandeling is bij de oordeelsvorming betrokken. Uit deze informatie zijn geen medische feiten naar voren gekomen die niet of onvoldoende in aanmerking zijn genomen door de verzekeringsartsen. De conclusie dat per datum in geding sprake is van geschiktheid voor de maatstaf arbeid, is afdoende gemotiveerd. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens naar voren gebracht waarmee zij haar stelling dat de medische klachten en beperkingen zijn toegenomen heeft onderbouwd. De stelling dat zij de functie inpakker niet kan verrichten wegens de door haar gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal slaagt niet omdat deze functie als passend is aangemerkt bij de WIA-beoordeling per einde wachttijd.
5. Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.A.E. Lageweg
RB