ECLI:NL:CRVB:2018:3822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
17/2251 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich op 1 april 2014 ziek had gemeld, had een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 29 maart 2016 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 51,04%. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad oordeelt dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door een rapport zonder overleg met de appellant aan het dossier toe te voegen. Echter, omdat de appellant in hoger beroep alsnog de gelegenheid heeft gehad om op het rapport te reageren, is er geen reden voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad bevestigt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de appellant in staat is de voorgehouden functies te vervullen. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat er geen aanleiding is om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, aangezien de appellant geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die niet eerder zijn gewogen.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst de verzoeken van de appellant af, waarbij ook geen veroordeling in proceskosten wordt uitgesproken.

Uitspraak

17.2251 WIA

Datum uitspraak: 29 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
8 februari 2017, 16/2081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als adviseur audit risk management en kwaliteit voor
35,88 uur per week. Op 1 april 2014 heeft appellant zich ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 juli 2014 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet.
1.2.
Op 27 januari 2016 heeft appellant een uitkering aangevraagd op grond van de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 11 maart 2016 heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft geoordeeld dat appellant beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden en heeft diens mogelijkheden en beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft daarna op basis van een drietal geselecteerde functies het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 51,04%. Bij besluit van 31 maart 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 29 maart 2016 (einde wachttijd) recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 51,04%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
13 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juli 2016 ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen gronden aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de wijze van onderzoek gebreken vertoont. Voorts heeft de rechtbank geen redenen gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat sprake is van een chronisch depressieve stoornis bij obsessief-compulsieve persoonlijkheidskenmerken. Daarnaast zijn lichte aspecifieke lage rugklachten, bij normale rugfunctie, geconstateerd. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen voor persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. De rechtbank zag geen reden om aan te nemen dat de aangenomen beperkingen niet toereikend zijn. De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 18 november 2016 afdoende heeft gemotiveerd waarom de in beroep overgelegde stukken geen aanleiding geven voor het aannemen van meer beperkingen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de FML, appellant in staat moet worden geacht om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. Verder heeft de rechtbank overwogen dat in het rapport van de arbeidsdeskundige van 29 maart 2016 afdoende is gemotiveerd waarom de geduide functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op die datum.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht, wat volgens appellant onder andere blijkt uit de sterk wisselende arbeidsongeschiktheidspercentages die het Uwv in de loop van de jaren bij hem heeft vastgesteld. Daarnaast is appellant van mening dat zijn behandelend psychiater zijn medische toestand beter kan beoordelen dan een verzekeringsarts van het Uwv. Appellant heeft de Raad daarom verzocht een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Ook heeft appellant gesteld dat de rechtbank zonder enige motivering is voorbijgegaan aan zijn verzoek om een externe expertise te laten verrichten en ten onrechte een eerst ter zitting aan hem overhandigd rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep aan het dossier heeft toegevoegd zonder hem te vragen naar eventuele bezwaren daartegen en zonder hem de gelegenheid te geven dat rapport te bespreken met zijn behandelend psychiater. Daarmee is volgens appellant gehandeld in strijd met de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde tien dagen termijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.1.2.
In artikel 5 van de Wet WIA is bepaald dat gedeeltelijk arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.1.3.
Op grond van artikel 6 van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.1.4.
In artikel 8:58, eerste lid, van de Awb is bepaald dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen.
4.2.
Uit het dossier blijkt dat appellant op 11 november 2016 nadere stukken heeft ingediend bij de rechtbank. Omdat de zitting was gepland op 22 november 2016 heeft de rechtbank het Uwv telefonisch verzocht met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te reageren op de ingediende stukken. Dat is gebeurd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 november 2016. Op de zitting is dit rapport aan appellant verstrekt. Vast staat dat dit rapport niet binnen de termijn van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb is ingediend. De in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb genoemde termijn is opgenomen in het belang van een goede procesorde. Dat betekent dat de rechter ruimte heeft om, als de goede procesorde zich daartegen niet verzet, binnen tien dagen voor de zitting ingediende stukken toch toe te laten. Alvorens daartoe over te gaan had de rechtbank dit ter zitting moeten bespreken, waarbij appellant zijn standpunt daarover naar voren had kunnen brengen. Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank blijkt niet dat deze handelwijze is gevolgd. Appellant heeft zich er dan ook terecht over beklaagd dat de rechtbank het rapport van 18 november 2016 zonder overleg met hem heeft toegevoegd aan het dossier en hem de mogelijkheid heeft onthouden om op dat rapport te reageren. De rechtbank heeft daardoor artikel 8:58, eerste lid, van de Awb geschonden. Aangezien appellant niet heeft gevraagd om een hernieuwde behandeling van zijn zaak door de rechtbank en de omissie is hersteld doordat appellant in hoger beroep alsnog de gelegenheid heeft gehad zijn reactie op het rapport kenbaar te maken is er geen reden voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als voldoende zorgvuldig en volledig kan worden aangemerkt. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellant gezien tijdens het spreekuur op 11 maart 2016. Deze arts heeft het dossier bestudeerd, waarin zich informatie bevond van de behandelend sector, psychisch en lichamelijk onderzoek gedaan en diverse beperkingen aangenomen die zijn verwerkt in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de bezwaren van appellant de bevindingen van de verzekeringsarts heroverwogen. Hiertoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens het dossier bestudeerd en de hoorzitting van 1 juli 2016 bijgewoond. Het standpunt van appellant dat de mate van arbeidsongeschiktheid tijdens eerdere beoordelingen door het Uwv diverse malen is gewijzigd, leidt niet tot een ander oordeel. In onderhavige procedure staat namelijk uitsluitend het bestreden besluit van 13 juli 2016 ter beoordeling.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen, wordt onderschreven. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 november 2016 volgt dat de door appellants behandelend psychiater H.P.B.E. Gernaat vastgestelde diagnose, een chronisch depressieve stoornis met deels vitale, deels omgekeerd vitale kenmerken bij obsessief compulsieve persoonlijkheidskenmerken, is overgenomen door het Uwv en uitgangspunt is geweest bij het vaststellen van de FML. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in voldoende mate heeft toegelicht waarom hij tot de door hem gestelde beperkingen is gekomen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit niet eerder bekende of niet eerder gewogen medische feiten of aandoeningen blijken. In de gegeven omstandigheden wordt geen aanleiding gezien voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de hem voorgehouden functies te vervullen.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet
slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van Y. Azirar. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) Y. Azirar

LO