ECLI:NL:CRVB:2018:3818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
16/7090 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die als machinebediende werkte en op 31 maart 2009 uitviel. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant op 29 maart 2011 een WGA-uitkering toe, maar beëindigde deze per 1 oktober 2015 na een herbeoordeling, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 32,58% werd vastgesteld. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle klachten van appellant op een deugdelijke wijze waren betrokken bij de beoordeling. Appellant stelde dat zijn fysieke en psychische beperkingen waren onderschat en dat hij ongeschikt was voor de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische problematiek niet was miskend en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties medisch passend waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16.7090 WIA

Datum uitspraak: 28 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 oktober 2016, 16/957 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Namens appellant is
mr. Küçükünal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als machinebediende voor gemiddeld 42,05 uur per week. Op 31 maart 2009 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen. Het Uwv heeft appellant met ingang van 29 maart 2011 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 30 juli 2015 de
WGA-uitkering van appellant met ingang van 1 oktober 2015 (datum in geding) beëindigd, nadat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 32,58%.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 22 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 juli 2015, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 november 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 december 2015, ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en zijn alle door appellant naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, het expertiserapport van psychiater J.H.M. van Laarhoven van 6 augustus 2014 en de informatie van psychiater R. Soylu van 27 oktober 2014 en van 5 augustus 2015. Er is volgens de rechtbank dan ook geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding op inhoudelijk overtuigende wijze door het Uwv is gemotiveerd. De medische problematiek is niet miskend. De verzekeringsarts heeft zowel psychische als lichamelijke beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 april 2015. De stelling van appellant dat hij ook moet worden beperkt op de aspecten met betrekking tot sociale contacten, heeft hij niet onderbouwd met nieuwe medische informatie. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. Volgens de rechtbank bestaan voorts geen aanknopingspunten om het expertiserapport van Van Laarhoven buiten beschouwing te laten.
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige van 11 mei 2015 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 december 2015 voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant in de FML niet overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de bezwaren tegen de geselecteerde functies voldoende weerlegd. Nu appellant hier niets tegenover heeft gesteld heeft de rechtbank geen reden om aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen te twijfelen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn fysieke en psychische beperkingen zijn onderschat. De psychische klachten zijn deels ontstaan door zijn privéleven en hij heeft veel last van slaapproblemen. Ook heeft de rechtbank ten onrechte het expertiserapport van psychiater Van Laarhoven niet buiten beschouwing gelaten. Hij is ongeschikt voor de voorbeeldfuncties door zijn medische en psychische toestand en een taalbarrière.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellant in de (hoger) beroepsgronden en ter zitting aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
30 november 2015 kenbaar in de afweging heeft betrokken.
4.2.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 november 2015 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van
1 april 2015 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de bevindingen van Van Laarhoven goed passen bij die van de behandelend psychiater en dat in deze zaak ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het Uwv het rapport van
Van Laarhoven niet in de beoordeling had mogen betrekken. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingediend waaruit blijkt dat de rechtbank op onjuiste gronden tot het oordeel is gekomen dat appellant niet zwaarder beperkt is dan reeds in de FML is opgenomen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 1 april 2015 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Verwezen wordt naar het Resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in het rapport van 14 december 2015. Uit dat rapport volgt ook dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen taalbarrière heeft waargenomen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.A.E. Lageweg

OS