ECLI:NL:CRVB:2018:3815
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische beperkingen en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.C.C. ten Hoor, stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medische beperkingen, waaronder schouder-, nek- en rugklachten, alsook forse psychische beperkingen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv de medische beperkingen correct had vastgesteld en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante juist had vastgesteld. De Raad oordeelde dat de door appellante ingediende gronden in wezen een herhaling waren van eerdere argumenten en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren en dat de beoordeling van het Uwv correct was.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe en relevante informatie aan te dragen die kan leiden tot een herbeoordeling van hun situatie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.