ECLI:NL:CRVB:2018:3803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
17/979 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die eerder als kantinemedewerkster werkte, had zich op 12 juli 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een periode van ziekte ontving zij een uitkering op basis van de Ziektewet en later de Werkloosheidswet. Op 24 november 2015 diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij per 8 februari 2016 niet meer recht had op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 7 november 2018 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat het Uwv haar beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren had onderschat, opnieuw beoordeeld. Appellante voerde aan dat haar toiletbezoek, dat meer dan twee keer per uur zou zijn, niet voldoende was meegenomen in de beoordeling van haar arbeidsmogelijkheden. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere beoordelingen zou kunnen onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de eerdere beoordelingen van het Uwv en de rechtbank zorgvuldig waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.979 WIA

Datum uitspraak: 28 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 december 2016, 16/1660 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.J. Hoogeveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante is werkzaam geweest als kantinemedewerkster voor 35 uur per week. Op 12 juli 2010 heeft appellante zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Na het einde van haar dienstverband is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Aansluitend hierop heeft appellante vanaf 1 november 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 10 februari 2014 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten en later darmklachten. Appellante heeft wederom een uitkering op grond van de ZW ontvangen.
1.2.
Op 24 november 2015 heeft appellante een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 11 januari 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per 8 februari 2016 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 23 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de darmklachten van appellante en geven haar subjectieve schaamtegevoelens geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen.
2.2.
Wat betreft de geselecteerde functies heeft de rechtbank overwogen dat hoewel het aannemelijk is dat het toiletbezoek van appellante aanzienlijk meer dan twee keer per uur kan zijn, dit geen aanleiding vormt om te concluderen dat appellante als gevolg daarvan niet in staat is de geselecteerde functies uit te oefenen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat het Uwv niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de beperkingen op het punt ‘persoonlijk functioneren’, die tijdens de ZW-periode werden aangenomen, zijn vervallen. Appellante is van mening dat het Uwv haar beperkingen op het punt van ‘sociaal functioneren’ heeft onderschat. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat nu de arbeidsdeskundigen uitgingen van een maximum aantal toiletbezoeken van twee per uur, hun onderzoeken onzorgvuldig zijn verricht en het bestreden besluit niet kan worden gehandhaafd omdat het toiletbezoek wel bezwaarlijk is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze leiden niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft deze gronden en argumenten afdoende besproken en met juistheid beoordeeld dat zij niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat haar beperkingen in de rubrieken ‘persoonlijk functioneren’ en ‘sociaal functioneren’ verdergaand zijn dan het Uwv heeft aangenomen. Voor wat betreft de verschillen in de vastgestelde beperkingen binnen de ZW-beoordeling en de WIA-beoordeling wordt opgemerkt dat de medische situaties op deze momenten verschilt, zoals blijkt uit het verslag van de verzekeringsarts van 29 december 2015, waarin is opgenomen dat appellante aangeeft dat zij haar psychische klachten onder de knie heeft.
4.2.2.
In hetgeen wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot het toiletbezoek, en de informatie van het Uwv over de nabijheid van een toilet, is geen reden gelegen om aan te nemen dat appellante de geduide functies niet uit kan oefenen door haar darmproblemen.
4.3.
De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Boersma
md