ECLI:NL:CRVB:2018:3803
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die eerder als kantinemedewerkster werkte, had zich op 12 juli 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een periode van ziekte ontving zij een uitkering op basis van de Ziektewet en later de Werkloosheidswet. Op 24 november 2015 diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij per 8 februari 2016 niet meer recht had op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 7 november 2018 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat het Uwv haar beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren had onderschat, opnieuw beoordeeld. Appellante voerde aan dat haar toiletbezoek, dat meer dan twee keer per uur zou zijn, niet voldoende was meegenomen in de beoordeling van haar arbeidsmogelijkheden. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere beoordelingen zou kunnen onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de eerdere beoordelingen van het Uwv en de rechtbank zorgvuldig waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.