ECLI:NL:CRVB:2018:3790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
18/411 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechtbank het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft vernietigd. Het college had op 10 oktober 2016 de aanvraag van appellant om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 afgewezen. Het bezwaar tegen dit besluit werd door het college ongegrond verklaard in een besluit van 27 juni 2017. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat het college zonder nader onderzoek had geconcludeerd dat appellant zelfredzaam was en dat er een schending van de hoorplicht was. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat appellant geen recht op opvang had.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar richt zich uitsluitend tegen de veroordeling in de proceskosten. Hij stelt dat de rechtbank het college ook had moeten veroordelen in de kosten van het bezwaar, omdat de rechtbank had overwogen dat het college niet zonder nader onderzoek kon oordelen dat appellant zelfredzaam was. Het college betwist dit en stelt dat de vernietiging van het bestreden besluit niet kan leiden tot een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat volgens artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kosten in verband met de behandeling van het bezwaar alleen vergoed worden als het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aangezien het bestreden besluit het bezwaar ongegrond heeft verklaard en de rechtbank de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten, is er geen sprake van herroepen in de zin van de Awb. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.411 WMO15

Datum uitspraak: 28 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2017, 17/4536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.S. Dobosz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dobosz. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 10 oktober 2016 heeft het college de aanvraag van appellant om gebruik te mogen maken van opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 27 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 oktober 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen door zonder nader onderzoek te concluderen dat appellant zelfredzaam was en dat het beroep op schending van de hoorplicht slaagt. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het (vernietigde) bestreden besluit in stand gelaten omdat appellant geen recht op opvang heeft, omdat hij dit niet nodig heeft. De rechtbank heeft aanleiding gezien het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep ten bedrage van € 990,-.
3.1.
Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tegen de veroordeling in de proceskosten. Volgens appellant had de rechtbank het college ook moeten veroordelen in de kosten van het bezwaar. Hiervoor bestond aanleiding nu de rechtbank heeft overwogen dat het college niet zonder nader onderzoek kon oordelen dat appellant zelfredzaam was en het beroep op de hoorplicht slaagt. Als appellant nog belang had gehad bij het verlenen van opvang, had het college een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen en dat zou hebben geleid tot een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase.
3.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de vernietiging van het bestreden besluit door de rechtbank niet kan leiden tot het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase omdat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.2.
Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:97) volgt dat van herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb slechts sprake is indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. Hiervan is geen sprake nu bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het besluit van 10 oktober 2016 ongegrond is verklaard en de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, ondanks de geconstateerde gebreken, in stand heeft gelaten. Wat appellant heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel omdat daaruit niet volgt dat het besluit van 10 oktober 2016 is herroepen.
4.3.
Wat in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) W.M. Swinkels
md