ECLI:NL:CRVB:2018:3781
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en herziening van bijstandsverlening op basis van kasstortingen als inkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking en herziening van bijstandsverlening aan appellante, die in juli 2015 contante bedragen van familieleden ontving voor de aanschaf van een auto. Het college van burgemeester en wethouders van Soest heeft de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij over inkomen beschikte dat boven de bijstandsnorm lag. Dit inkomen bestond uit kasstortingen op haar bankrekening, die appellante niet had gemeld.
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat de ontvangen bedragen leningen waren en dat zij geen geld, maar een auto van haar familie had gekregen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat zij oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat de bedragen contant waren ontvangen voor de auto en dat de kasstortingen als inkomen moesten worden aangemerkt. Appellante heeft in hoger beroep dezelfde gronden herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen.
De uitspraak bevestigt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en dat de kasstortingen op de bankrekening van appellante als inkomen zijn aangemerkt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.