ECLI:NL:CRVB:2018:3781

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
17/4612 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsverlening op basis van kasstortingen als inkomen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking en herziening van bijstandsverlening aan appellante, die in juli 2015 contante bedragen van familieleden ontving voor de aanschaf van een auto. Het college van burgemeester en wethouders van Soest heeft de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij over inkomen beschikte dat boven de bijstandsnorm lag. Dit inkomen bestond uit kasstortingen op haar bankrekening, die appellante niet had gemeld.

Appellante heeft in beroep aangevoerd dat de ontvangen bedragen leningen waren en dat zij geen geld, maar een auto van haar familie had gekregen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat zij oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat de bedragen contant waren ontvangen voor de auto en dat de kasstortingen als inkomen moesten worden aangemerkt. Appellante heeft in hoger beroep dezelfde gronden herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen.

De uitspraak bevestigt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en dat de kasstortingen op de bankrekening van appellante als inkomen zijn aangemerkt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.

Uitspraak

17.4612 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 mei 2017, 16/4905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Soest (college)
Datum uitspraak: 20 november 2018
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: J. Tuit
Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 12 april 2016, zoals na bezwaar gewijzigd bij besluit van 30 augustus 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante over de maand juli 2015 ingetrokken. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante in die maand beschikte over inkomen boven de bijstandsnorm, namelijk contant van familieleden ontvangen bedragen ten behoeve van de aanschaf van een auto. Bij dat besluit heeft het college verder de bijstand van appellante over de andere maanden in de periode van
1 augustus 2014 tot en met 31 maart 2016 herzien. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante, gezien de diverse kasstortingen op haar bankrekening, over inkomen beschikte. Appellante heeft van het inkomen geen melding gemaakt bij het college. Bij besluit van 3 mei 2016, zoals eveneens na bezwaar gewijzigd bij het bestreden besluit, heeft het college een bedrag van € 8.871,53 van appellante teruggevorderd.
2. Appellante heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat zij geen geld, maar een auto heeft gekregen van haar familie en dat de kasstortingen op haar bankrekening leningen betroffen.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante van haar familieleden niet een auto, maar contante bedragen ten behoeve van de aanschaf van een auto heeft ontvangen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat appellante zelf heeft verklaard dat familieleden haar contante bedragen hadden gegeven om de volgens appellante noodzakelijke auto aan te schaffen. Het college heeft verder naar het oordeel van de rechtbank de kasstortingen terecht als middelen aangemerkt omdat appellante over die bedragen heeft kunnen beschikken, ook al betroffen die bedragen leningen en ook al waren de overige ontvangen bedragen bedoeld voor de aanschaf van de auto, dan wel voor de aflossing van schulden.
4. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Tuit (getekend) F. Hoogendijk
md