ECLI:NL:CRVB:2018:3777
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid van appellant voor zijn arbeid na beëindiging van de Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als engineer werkte, had zich op 23 maart 2015 ziek gemeld en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 16 juni 2015, werd vastgesteld dat appellant geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv besloot daarop dat appellant geen recht had op ziekengeld op grond van de Ziektewet, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was en voldoende onderbouwd. Appellant had geen medische gegevens ingebracht die de juistheid van het medisch oordeel in twijfel trokken. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij door pijnklachten niet in staat was zijn arbeid te verrichten en dat er ten onrechte geen medische objectiveerbaarheid van zijn klachten was aangenomen. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Raad oordeelde dat er sprake was van een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen en dat de conclusies voldoende gemotiveerd waren. Appellant had geen medische gegevens ingebracht die aanleiding gaven om het medisch oordeel te betwijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.