ECLI:NL:CRVB:2018:3767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
12/5199 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag op grond van de Wajong met betrekking tot de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1992, op 7 april 2011 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). De aanvraag werd afgewezen door het Uwv op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door een verzekeringsarts was opgesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. Tijdens de procedure zijn verschillende deskundigenrapporten ingediend, waaronder een rapport van kinder- en jeugdpsychiater dr. E.M. Mulder, waarin werd geconcludeerd dat appellante beperkingen ondervindt door ADHD en autisme spectrum stoornis (ASS). De deskundige gaf aan dat de geselecteerde functies niet alleen op intellectuele vaardigheden moeten worden beoordeeld, maar ook op omgevingsfactoren die van invloed zijn op het functioneren van appellante. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de FML van 23 juli 2015 correct was aangepast op basis van de deskundigenadviezen en dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellante. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 2.505,-.

Uitspraak

12.5199 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
9 augustus 2012, 12/287 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Jonker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2014. Namens appellante is verschenen mr. A.H. Punt-Koopmans, advocaat en opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De door de Raad als deskundige benoemde kinder- en jeugdpsychiater dr. E.M. Mulder heeft op 15 juni 2015 rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze met betrekking tot het rapport van de deskundige naar voren gebracht. Het Uwv heeft daartoe rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 10 maart 2017. Namens appellante is verschenen mr. M. Spithoff, advocaat en opvolgend gemachtigde, en de ouders van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Bij brief van 7 juli 2017 heeft de Raad nadere vragen gesteld aan dr. Mulder.
Bij brief van 14 november 2017 heeft dr. Mulder zijn reactie op de gestelde vragen gegeven.
Appellante heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord. Het Uwv heeft meegedeeld geen gebruik te maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1992. Zij heeft op 7 april 2011 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Een verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en de beschikbare gegevens beoordeeld. Uitgaande van de diagnose ADHD overwegend onoplettende type en een depressieve episode in remissie heeft de verzekeringsarts de functionele mogelijkheden en de beperkingen daarvan op de 17de verjaardag, per datum einde wachttijd en per datum van de ingang van het potentiële recht op arbeidsondersteuning weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 mei 2011. Ten aanzien van het persoonlijk functioneren is appellante beperkt op doelmatig handelen. Zij is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd (derde niveau) en op werk waarbij zij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen. Verder is appellante aangewezen op goed gestructureerde werkzaamheden met enige afwisseling in taken. Ten aanzien van het sociaal functioneren is appellante beperkt op het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van eigen gevoelens, het omgaan met conflicten en het samenwerken met anderen. Ten slotte is weergegeven dat appellante contact met derden kan hebben als zij een goed afgebakende taak heeft. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op basis van de FML geconcludeerd dat appellante niet arbeidsongeschikt was, omdat voor haar voldoende (productie-, inpak- en archief) functies geselecteerd kunnen worden waarmee zij ten minste 75% van het maatmaninkomen kan verdienen. Daarom heeft het Uwv bij besluit van
1 juni 2011 de aanvraag van appellante afgewezen.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na bestudering van de omtrent appellante beschikbare gegevens, waaronder een brief van behandelend psychiater/psychotherapeut A. Jongsma van 16 november 2011, in een rapport van 7 december 2011 geconcludeerd dat met de FML van 13 mei 2011 een goed overzicht is gegeven van de bij appellante als gevolg van zowel de ADD als de mogelijke autisme spectrumstoornis (ASS) problematiek bestaande beperkingen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 16 december 2011 geconcludeerd dat er geen reden is de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid te herzien. Bij besluit van
20 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 juni 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Niet gebleken is dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest. Appellante heeft ook niet met nadere feiten of gegevens haar stelling onderbouwd dat met de FML haar arbeidsbeperkingen zijn onderschat. De voor het bestreden besluit geselecteerde functies zijn voor appellante passend te achten. Met die functies kan appellante ten minste het wettelijk minimumloon verdienen, zodat het Uwv terecht en op goede gronden heeft geweigerd haar in aanmerking te brengen voor arbeidsondersteuning.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij zodanige beperkingen had dat zij in aanmerking dient te komen voor arbeidsondersteuning op grond van de Wajong. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van 11 december 2012 ingediend van A.H. Keizer-de Jong, gezondheidszorgpsycholoog, en N. Kleinsmit, gespecialiseerd ambulant begeleider, beiden verbonden aan het Autisme Team Noord-Nederland.
3.2.
Na de behandeling van het hoger beroep op de zitting van 4 april 2014 heeft de Raad een deskundige benoemd.
3.3.
Op 15 juni 2015 heeft de deskundige, kinder- en jeugdpsychiater dr. Mulder, onder meer het volgende gerapporteerd (appellante is aangeduid als betrokkene):
“De later vastgestelde en nu bevestigde diagnose autisme spectrum stoornis werpt een ander licht op de achtergrond van de belastbaarheid van betrokkene. Deze wordt nu gezien als behorend tot een breder en meer verdiepende problematiek, waaronder ook een beperking in het aangaan en onderhouden van sociale interacties, rigiditeit en overgevoeligheid voor prikkels en verhoogde belasting gezien de cognitieve compensatie voor de beperkingen. Gezien de andere aard van de diagnose ligt het voor de hand dat de belastbaarheid van betrokkene als minder groot zal worden beoordeeld. Dit zien wij bevestigd in het onderzoek van betrokkene. Er is bijvoorbeeld sprake van problemen in de afstemming in de sociale interactie en het begrijpen daarvan waardoor betrokkene gemakkelijk van streek raakt. De rigiditeit om zaken op een bepaalde eerder geleerde manier aan te pakken en hieraan vast te houden maakt dat betrokkene gemakkelijk vast loopt bij taken die een beroep doen op de executieve functies. Zo zal dit tot uiting kunnen komen in problemen bij flexibiliteit, emotieregulering, taakinitiatie, werkgeheugen, planning en organisatie.”
Naar aanleiding van de stelling van appellante dat de geselecteerde functies niet passend zijn, omdat ze verder beneden haar denkniveau liggen en zullen leiden tot overprikkeling, heeft de deskundige onder meer het volgende overwogen:
“(…) bijvoorbeeld sociale contacten (roepen) spanning, angst en onduidelijkheid op voor betrokkene. Dagelijkse bezigheden en zelfredzaamheid zijn momenteel beperkt door de starheid en rigiditeit van betrokkene en daarmee gepaard gaande angsten die betrokkene bijvoorbeeld al bemerkt als zij naar de winkel gaat. Dit heeft deels te maken met zaken die onverwacht zijn en nieuw, waar betrokkene van in paniek raakt.
Bij eerdere werkzaamheden in de winkel achter de kassa kwam bovenstaande ook naar voren. In dit werk was er veel sociaal contact met anderen, terwijl de werkzaamheden in zichzelf geen groot beroep deden op haar intellectuele mogelijkheden. Deze combinatie bleek voor betrokkene juist te leiden tot overprikkeling, angsten en vervolgens terugtrekken met somberheid. (…) Het is bekend dat het juist voor mensen met autisme spectrum problematiek moeite kost om een werkplek te vinden met het juiste evenwicht tussen intellectuele en sensorische prikkels. (…) Concluderend kan daarom in het selecteren van werkzaamheden niet alleen worden afgegaan op de intellectuele vaardigheden van betrokkene en zal rekening gehouden moeten worden met omgevingsfactoren die van invloed kunnen zijn op het functioneren van betrokkene en haar autisme spectrum problematiek (ASS).”
3.4.
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 23 juli 2015 geconcludeerd dat daarin niet kan worden gelezen dat appellante geen benutbare mogelijkheden heeft en evenmin dat appellante zonder meer ongeschikt is voor functies die onder haar intellectuele niveau liggen. Wel moet rekening worden gehouden met de omgeving en de sociale interactie daarbij en de noodzaak dat nieuwe en onverwachte zaken niet of nauwelijks voorkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 23 juli 2015 meerdere beperkingen toegevoegd in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ten aanzien van het persoonlijk functioneren wordt appellante beperkt geacht op zelfstandig handelen, zij onderkent meestal zelf niet wanneer de gevolgde aanpak tekort schiet. Appellante is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zij kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud. Verder is appellante aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is. Ten aanzien van het sociaal functioneren is toegelicht dat appellante de problemen van anderen niet goed aanvoelt en niet begrijpt; appellante raakt gemakkelijk van streek bij sociale interactie omdat zij dan niet goed weet wat er van haar verlangd wordt. Appellante is sterk beperkt in het omgaan met conflicten. Als aanvullende voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geformuleerd dat appellante is aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten, patiënten of hulpbehoevenden vereist is. Appellante is ook aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden (géén solitaire functie) en op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is verzocht onderzoek te doen naar eventueel passende functies en bij deze functies specifiek aandacht te besteden aan de noodzaak tot sociale interactie en de mate waarin dit voorkomt alsmede aan de omgevingsfactoren die mogelijk tot overprikkeling zouden kunnen leiden.
3.5.
In een rapport van 31 juli 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies in nieuwe Standaard Beroepenclassificatiecodes (SBC-codes) geselecteerd, namelijk: SBC-code 111180, productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), SBC-code 271130, samensteller kunststof en rubberindustrie, SBC-code 267040, elektronicamonteur en twee reservefuncties. Deze functies zijn door hem aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorgelegd met de volgende toelichting:
“Vanwege de toegevoegde beperking met betrekking tot zelfstandig handelen heb ik functies geduid met een beperkt zelfstandigheidsniveau van maximaal niveau 2. In die functies is de persoonlijke invulling door de functionaris hooguit minimaal. De functionaris hoeft niet zelf te kiezen voor een bepaalde te volgen aanpak, die is procedureel vastgelegd. Vanwege de beperkingen met betrekking tot sociale interactie heb ik specifiek functies geselecteerd waarin niet wordt samengewerkt. De functionaris verricht het werk in grote lijnen zelfstandig. Er is in alle functies wel sprake van een situatie waarin collega’s in de directe omgeving werkzaam zijn. Er is dus weliswaar geen beroepsmatige noodzaak tot interactie met anderen, maar enig contact met derden is uiteraard altijd aanwezig. Vanwege de al eerder gegeven beperking voor begeleiding op niveau 3 heb ik functies geselecteerd die bestaan uit eenvoudige routinematige handelingen. De nog beperkte noodzakelijke aansturing kan worden gegeven door een op de werkvloer aanwezige direct leidinggevende. Bij aanvang van het werk of bij eventuele ingrijpende wijzigingen zou eventueel een jobcoach kunnen worden ingeschakeld. Er is in de geduide (productie)functies geen sprake van beroepsmatige contacten met klanten, patiënten of hulpbehoevenden. Ten slotte vraag ik nog specifiek aandacht voor het gegeven dat mevrouw Van der Veen is aangewezen op enige afwisseling in taken. In de functies gaat het in alle gevallen om eenvoudig, routinematig productiewerk. Het betreft werk dat qua niveau (ruim) onder het intellectuele niveau van mevrouw Van der Veen ligt. Er is in het werk wel sprake van een wat beperkte variatie in taken, maar binnen de taken is wel weer variatie in handelingen. Het gaat dus niet om sterk repetitief, monotoon werk. Het gaat om het samenstellen en bestuken van printplaten, het afwerken van gewikkelde spoelen en het monteren van transformatoren, het samenstellen van toiletreservoirs en het selecteren en snijden van bloemen en bladeren in een bloemenkwekerij.”
3.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat deze functies hem wel passend lijken. Dit is als volgt toegelicht:
“Op sociaal vlak worden er weinig eisen gesteld en de omgeving is niet heel druk of afleidend. Het zijn functies met een duidelijke afgebakende taak. Communicatie met anderen, samenwerken is maar heel beperkt aan de orde. Het is geen lopende band werk, maar meer afwisselend montagewerk. Het is natuurlijk altijd wennen voor cliënt aan een nieuwe omgeving, maar als een jobcoach dat begeleidt dan moet dat mijns inziens mogelijk zijn.”
3.7.
Naar aanleiding van het onderzoek ter zitting op 10 maart 2017 heeft de Raad de deskundige gevraagd of de aangepaste FML van 23 juli 2015 tegemoet komt aan zijn rapport van 15 juni 2015 en of de uiteindelijk geselecteerde functies passend zijn te achten voor appellante, in het licht van zijn opmerking dat bij de functieselectie niet alleen kan worden afgegaan op de intellectuele vaardigheden van appellante maar dat ook rekening moet worden gehouden met omgevingsfactoren die van invloed kunnen zijn op haar functioneren en haar ASS problematiek.
3.8.
In zijn brief van 14 november 2017 heeft de deskundige, samengevat, te kennen gegeven dat de in de aangepaste FML weergegeven beperkingen aansluiten bij zijn rapport. Hoewel de kenmerken van de geselecteerde functies theoretisch aan zijn advies tegemoetkomen, mist hij een weging van de sensorische overprikkeling en hij vraagt zich af of gewaarborgd is dat appellante deze functies voltijds zal kunnen vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft inzichtelijk en gemotiveerd te kennen gegeven op welke aspecten appellante (verdergaand) beperkt wordt geacht. De FML is vervolgens terecht aangepast overeenkomstig de opvatting van de deskundige. Geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de deskundige verwoorde belastbaarheid van appellante niet op de juiste wijze heeft vertaald in de FML van 23 juli 2015.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 23 juli 2015 wordt in de voorhanden zijnde gegevens voldoende steun gezien voor het standpunt van het Uwv dat de belasting in de uiteindelijk geselecteerde functies de beperkingen van appellante niet te boven gaat en dat deze functies daarmee voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn te achten. Daarbij is meegewogen dat het hier gaat om functies die weinig eisen stellen aan het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante. Verder is van belang dat de omgeving niet heel druk of afleidend is, zodat van mogelijke sensorische overprikkeling geen sprake lijkt. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 31 juli 2015 ook overigens inzichtelijk gemotiveerd dat de door hem geselecteerde functies passend zijn te achten. Ten slotte wordt van belang geacht dat de functies uitdrukkelijk aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn voorgelegd en dat deze de functies in medisch opzicht voor appellante passend heeft geacht.
4.3.
Dat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een deugdelijke motivering is voorzien, brengt mee dat dit besluit een gebrek vertoont. Omdat aannemelijk is dat hierdoor geen belanghebbende is benadeeld, wordt dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd. De aangevallen uitspraak zal met verbetering van gronden worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in beroep (beroepschrift en zitting) en op € 1.503,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand (hoger beroepschrift, zitting 4 april 2014, zienswijze na verslag deskundigenonderzoek en nadere zitting), in totaal dus € 2.505,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 2.505,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar betaalde griffierecht van in totaal € 156,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P. Boer

KS