ECLI:NL:CRVB:2018:3763
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellant is bevestigd. Appellant, die als productiemedewerker werkte, meldde zich ziek op 14 december 2014 met rug- en schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na medisch onderzoek vastgesteld dat appellant op 6 maart 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv onderschreven en het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. Hij stelt dat de belasting van de door het Uwv geselecteerde functies niet in verhouding staat tot zijn lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medische onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de dossiergegevens en de klachten van appellant goed meegewogen in hun beoordeling. De Raad oordeelt dat er geen reden is om de vastgestelde beperkingen van appellant onjuist te achten en dat hij in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak wordt bevestigd.