ECLI:NL:CRVB:2018:3763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
16/1243 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellant is bevestigd. Appellant, die als productiemedewerker werkte, meldde zich ziek op 14 december 2014 met rug- en schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na medisch onderzoek vastgesteld dat appellant op 6 maart 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv onderschreven en het beroep van appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. Hij stelt dat de belasting van de door het Uwv geselecteerde functies niet in verhouding staat tot zijn lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medische onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de dossiergegevens en de klachten van appellant goed meegewogen in hun beoordeling. De Raad oordeelt dat er geen reden is om de vastgestelde beperkingen van appellant onjuist te achten en dat hij in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

16.1243 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 januari 2016, 15/7034 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M. van Kuijeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kuijeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker voor 39 uur per week. Hij heeft zich op 14 december 2014 ziek gemeld in verband met rug- en linkerbeenklachten en nadien ook met rechterschouderklachten en psychische klachten. Naar aanleiding van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 18 februari 2015 na beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van
6 maart 2015 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij op deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 2 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit berust op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juli 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 september 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij meer beperkt is in zijn mobiliteit ten gevolge van zijn rug- en schouderklachten, met uitstraling naar arm en elleboog, dan door het Uwv is aangenomen. Zijn lichamelijke klachten leiden ook tot psychische klachten. Volgens appellant staat de belasting van de door het Uwv geselecteerde functies in geen verhouding tot zijn lichamelijk en psychische klachten en zijn deze dan ook ten onrechte door de rechtbank als geschikt beoordeeld.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medische onderzoek van het Uwv volledig en zorgvuldig is geweest. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen de dossiergegevens op inzichtelijke wijze in de beoordeling hebben betrokken en bij appellant ook zelf lichamelijk en psychisch onderzoek hebben verricht. De verzekeringsartsen hadden daarbij de beschikking over informatie van de behandelaar
drs. R.S. Boelen en hebben de door appellant aangevoerde klachten kenbaar meegewogen.
4.2.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat er geen reden is de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen onjuist te achten of te oordelen dat deze niet goed zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 10 februari 2015. Uit haar rapport van 13 juli 2015 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot haar standpunt is gekomen na kennis te hebben genomen van de informatie van de behandelaars van appellant. Niet gebleken is dat daarbij de klachten van appellant zijn onderschat of onjuist zouden zijn geïnterpreteerd. De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, opvatting van appellant over zijn gezondheidstoestand komt niet het gewicht toe dat appellant daaraan heeft gehecht. Ook in hoger beroep heeft appellant geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van ernstigere beperkingen dan door het Uwv is aangenomen. Uitgaande van de juistheid van de FML wordt ten slotte het oordeel van de rechtbank onderschreven dat appellant in staat moet worden geacht de voor hem geselecteerde functies te verrichten en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de bij deze functies voorkomende signaleringen voldoende heeft toegelicht, zodat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellant overschrijdt.
4.3.
Wat in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) R.P.W. Jongbloed

LO