In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. betreffende de vaststelling en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de AWBZ. Appellant had in 2014 een pgb van € 68.915,20 ontvangen, maar het zorgkantoor stelde dit bedrag later vast op nihil en vorderde een bedrag van € 68.915,20 terug. Na bezwaar werd het pgb herzien naar € 29.605,17, maar het zorgkantoor vorderde alsnog € 39.310,03 terug. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door mr. E. Osinga, terwijl het zorgkantoor niet ter zitting verscheen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het zorgkantoor niet in redelijkheid de besteding van het pgb aan zorg van [naam zorgverlener 2] kon afkeuren, omdat niet was aangetoond dat deze zorg AWBZ-zorg was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herstelde het besluit van 15 januari 2016 door het pgb voor 2014 vast te stellen op € 44.455,17 en de terugvordering op € 24.460,03. Tevens werd het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,- en moest het griffierecht van € 170,- vergoeden.