ECLI:NL:CRVB:2018:3726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
17/1590 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na een eerstejaars ZW-beoordeling en de geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 30 juli 2014 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in het kader van de Ziektewet (ZW) beoordeeld en vastgesteld dat hij met ingang van 30 augustus 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

In beroep heeft appellant aangevoerd dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen en dat de geduide functies de aangenomen functionele mogelijkheden overschrijden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de conclusies gerechtvaardigd waren. In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn bezwaren herhaald, met de toevoeging dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek adequaat was. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1590 ZW

Datum uitspraak: 21 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 januari 2017, 16/1084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.M. Iwema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Hüsen, kantoorgenoot van mr. Iwema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als industrieel schoonmaker voor 38,66 uur. Op 30 juli 2014 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten, appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 30 juni 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 30 augustus 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
In beroep heeft appellant aangevoerd dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen en dat de geduide functies de aangenomen functionele mogelijkheden op verschillende aspecten overschrijden.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en de getrokken conclusie kan dragen. Voor zover de geduide functies mogelijke overschrijdingen geven ten aanzien van de FML, zijn deze afdoende weerlegd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar wat in bezwaar en beroep naar voren is gebracht. Gesteld wordt dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen in verband met de energetische impact die de behandeling op appellant heeft.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, waarbij een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daaruit getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen 4.3 tot en met 4.7 van de aangevallen uitspraak worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Het Uwv heeft beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische houdingen en statische houdingen. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat er geen aanleiding bestaat om daar een urenbeperking aan toe te voegen, omdat bij appellant geen sprake is van een aandoening die een zodanige stoornis in de energiehuishouding geeft dat een urenrestrictie noodzakelijk is. Bovendien is geen aandoening of stoornis aanwezig waarbij het noodzakelijk is om een urenrestrictie op te leggen uit preventief opzicht. Ook is geen sprake van verminderde beschikbaarheid voor arbeid in verband met een door appellant ondergane behandeling. Deze toelichting is overtuigend.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018.
(getekend E.J.J.M. Weyers
(getekend) W.M. Swinkels
md