ECLI:NL:CRVB:2018:3726
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na een eerstejaars ZW-beoordeling en de geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 30 juli 2014 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in het kader van de Ziektewet (ZW) beoordeeld en vastgesteld dat hij met ingang van 30 augustus 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant aangevoerd dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen en dat de geduide functies de aangenomen functionele mogelijkheden overschrijden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de conclusies gerechtvaardigd waren. In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn bezwaren herhaald, met de toevoeging dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek adequaat was. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.