ECLI:NL:CRVB:2018:3725
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als medewerker technische dienst werkte, meldde zich op 4 april 2012 ziek. Na beëindiging van zijn dienstverband op 21 februari 2013, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant per 2 april 2014 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft zich in 2015 opnieuw ziek gemeld, maar het Uwv concludeerde dat hij per 12 augustus 2015 geschikt was voor de maatgevende arbeid. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft zijn bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten, en heeft hij informatie van zijn psychiater overgelegd waarin een depressieve stoornis wordt vastgesteld. De deskundige, die door de Raad is ingeschakeld, heeft in haar rapport van 13 november 2017 geconcludeerd dat appellant per 12 augustus 2015 in staat was om een van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft het deskundigenrapport als zorgvuldig en consistent beoordeeld en heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellant geen recht meer had op ziekengeld.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.