ECLI:NL:CRVB:2018:3712

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
17/3300 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van bijstands terugvordering door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die bijstand ontving, had een verzoek om kwijtschelding ingediend na een terugvordering van bijstandsbetalingen over de periode van 28 december 2009 tot en met 30 april 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstand herzien en een bedrag van € 21.021,65 teruggevorderd. Appellante voerde aan dat zij bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 18 juli 2011, maar de Raad oordeelde dat dit bezwaar de werking van het besluit niet schorste.

Daarnaast stelde appellante dat er dringende redenen waren voor het toewijzen van haar verzoek om kwijtschelding, onder andere vanwege haar situatie als alleenstaande moeder met gezondheidsproblemen. De Raad oordeelde echter dat appellante niet had aangetoond dat haar klachten het gevolg waren van de terugvordering en dat de financiële gevolgen niet onaanvaardbaar waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om kwijtschelding af. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.3300 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2017, 16/4705 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 13 november 2018
Zitting heeft: J.J.A. Kooijman
Griffier: A.M. Pasmans
Appellante is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. N. Aydogan-Kütük, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Tang.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 18 juli 2011 heeft het college de bijstand van appellante en [naam A] over de periode van 28 december 2009 tot en met 30 april 2011 herzien en de gemaakte kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van € 21.021,65 van hen teruggevorderd. Op 18 februari 2016 heeft appellante een verzoek om kwijtschelding ingediend. Op dat moment bedroeg de nog openstaande schuld € 20.409,50. Bij besluit van 22 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juli 2016 (bestreden besluit), heeft het college dat verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft aangevoerd dat zij bij brief van 15 augustus 2011 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 18 juli 2011, dat op dat bezwaar niet is beslist en dat daarmee de terugvordering niet in rechte is komen vast te staan. Deze beroepsgrond slaagt niet. Indien al zou moeten worden aangenomen dat appellante met de brief van 15 augustus 2011 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 18 juli 2011 schorst dat bezwaar de werking van het besluit van 18 juli 2011 niet. De Raad verwijst naar artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellante heeft verder aangevoerd dat het college haar verzoek om kwijtschelding had moeten toewijzen vanwege de aanwezigheid van dringende redenen als bedoeld in artikel 5, onder e, van de Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2016. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat zij een alleenstaande moeder is van 43 jaar met twee minderjarige kinderen en dat zij grote gezondheidsproblemen heeft. Zij is het afgelopen jaar verlamd geraakt en heeft door de met de terugvordering samenhangende financiële problemen te kampen met ernstige psychische problemen. De financiële problemen zorgen daarnaast voor stress en spanning binnen het gezin.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Voor de uitleg van dringende reden heeft het college aansluiting gezocht bij de vaste rechtspraak van de Raad die inhoudt dat dringende redenen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Degene die zich beroept op dringende redenen om van verdere terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. Appellante is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de door haar gestelde lichamelijke en psychische klachten het gevolg zijn van de terugvordering. Evenmin heeft appellante aannemelijk gemaakt dat (verdere) terugvordering onaanvaardbare financiële gevolgen heeft. Van belang is in dit verband dat appellante bij de verdere tenuitvoerlegging van de terugvordering de bescherming heeft van de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of deze bescherming zo nodig kan inroepen.
Wat appellante heeft aangevoerd leidt voorts niet tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van de door hem gehanteerde beleidsregel had moeten afwijken.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding in stand blijft.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) A.M. Pasmans (getekend) J.J.A. Kooijman
md