ECLI:NL:CRVB:2018:3711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
17/7121 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierecht op basis van niet tijdige indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Appellanten, die om bijzondere bijstand vroegen voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand en griffierecht, hadden hun aanvraag te laat ingediend. De aanvraag was op 20 mei 2016 ingediend, terwijl de kosten in de jaren 2014 en 2015 waren opgekomen. Het college had de aanvraag afgewezen op grond van het feit dat deze niet binnen de gestelde termijn van acht weken na het opkomen van de kosten was ingediend.

De rechtbank had het beroep van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerden appellanten aan dat er bijzondere omstandigheden waren die hen verhinderden om tijdig een aanvraag in te dienen. Ze stelden dat het indienen van de aanvraag een te grote belasting voor hun gemachtigde zou zijn geweest en dat zij om medische redenen niet in staat waren om de aanvraag tijdig in te dienen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellanten overgelegde medische gegevens niet voldoende waren om aan te tonen dat zij niet in staat waren om binnen de gestelde termijn een aanvraag in te dienen. Bovendien was gebleken dat appellanten in staat waren om andere juridische procedures te voeren, wat hun stelling ondermijnde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand bleef. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.7121 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 september 2017, 16/5189 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak: 13 november 2018
Zitting heeft: J.J.A. Kooijman
Griffier: A.M. Pasmans
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.C.R. Molenaar, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellanten hebben op 20 mei 2016 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand en griffierecht in procedures gevoerd in de jaren 2014 en 2015. Bij besluit van 14 juli 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de aanvraag te laat is ingediend. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het college voert, in afwijking van artikel 44 van de PW, het buitenwettelijk begunstigende beleid dat aanvragen om bijzondere bijstand kunnen worden ingediend tot acht weken nadat de kosten zijn opgekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat appellanten de aanvraag van 20 mei 2016 niet binnen acht weken na het opkomen van de kosten hebben ingediend.
Appellanten hebben aangevoerd dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan zij niet binnen acht weken na het opkomen van de kosten een aanvraag om bijzondere bijstand hebben kunnen indienen. Zij hebben gesteld dat het tijdig indienen van de aanvraag een te grote belasting zou betekenen voor het kantoor van hun gemachtigde en voorts dat de kosten zijn opgekomen in een periode dat zij op medische gronden niet in staat waren een aanvraag in te dienen en te voldoen aan de daarop volgende verzoeken van het college om nadere gegevens te verstrekken.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de door appellanten overgelegde medische gegevens blijkt niet dat hun lichamelijke en psychische situatie zodanig was dat appellanten niet in staat waren binnen acht weken na het opkomen van de kosten een aanvraag in te dienen, dan wel om een derde in te schakelen om namens hen een aanvraag in te dienen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellanten ten tijde hier van belang wel in staat zijn gebleken zich teweer te stellen tegen de intrekking en terugvordering van de hen verleende uitkeringen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, aanvragen om algemene bijstand en een overbruggingsuitkering op grond van de PW in te dienen en in dat kader verschillende gerechtelijke procedures te voeren. De omstandigheid dat het tijdig indienen van de aanvraag om bijzondere bijstand voor het kantoor van de gemachtigde van appellanten een te grote belasting zou hebben betekend, komt voor rekening en risico van appellanten.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand van 20 mei 2016 in stand blijft.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) A.M. Pasmans (getekend) J.J.A. Kooijman
md