Uitspraak
17.2865 PW
3 maart 2017, 16/6698 (aangevallen uitspraak)
drs. H. van Golberdinge.
Centrale Raad van Beroep
Op 20 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Appellant had op 4 december 2015 een aanvraag ingediend, die op 11 december 2015 werd afgewezen omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Na een nieuwe aanvraag op 1 juli 2016, waarin appellant aangaf bij K te wonen, werd opnieuw een afwijzing gegeven op 10 augustus 2016. Het college stelde dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met K, waardoor hij geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat er geen sprake was van wederzijdse zorg, een vereiste voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellant en K in de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad benadrukte dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding niet alleen op subjectieve criteria is gebaseerd, maar ook op objectieve feiten en omstandigheden.
De Raad verwierp de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was om zijn verklaring correct af te leggen. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door het college terecht was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.