ECLI:NL:CRVB:2018:37
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot het recht op ziekengeld van appellante. Appellante, die als thuishulp werkte, meldde zich ziek op 26 mei 2010 en ontving na afloop van de wachttijd geen recht meer op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv concludeerde dat appellante per 18 november 2013 en 26 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). De rechtbank Limburg volgde het oordeel van het Uwv in haar eerdere uitspraken, waartegen appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante, die stelde dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat, beoordeeld. De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de klachten van appellante. De Raad bevestigde dat de informatie van de behandelend artsen, waaronder een orthopedisch chirurg en een psycholoog, adequaat was meegenomen in de beoordeling. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de beperkingen van appellante per 18 november 2013 en 26 februari 2015 waren onderschat. De hoger beroepen van appellante werden afgewezen, en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.