ECLI:NL:CRVB:2018:3691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA; beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het recht op een WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Appellante, die in april 2011 een whiplashtrauma opliep na een val, heeft in 2014 een uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij recht heeft op een WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 50,20%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank Den Haag heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij lijdt aan niet aangeboren hersenletsel (NAH) en dat haar beperkingen niet correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de FML op juiste wijze is ingevuld. De Raad oordeelt dat er geen objectieve medische gegevens zijn die aantonen dat appellante meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de geduide functies passend zijn voor appellante, ondanks haar klachten van overprikkeling en vermoeidheid. De uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, met J.R. Trox als griffier, op 22 november 2018.