ECLI:NL:CRVB:2018:3691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
16/5730 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA; beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het recht op een WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Appellante, die in april 2011 een whiplashtrauma opliep na een val, heeft in 2014 een uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij recht heeft op een WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 50,20%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank Den Haag heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij lijdt aan niet aangeboren hersenletsel (NAH) en dat haar beperkingen niet correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de FML op juiste wijze is ingevuld. De Raad oordeelt dat er geen objectieve medische gegevens zijn die aantonen dat appellante meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de geduide functies passend zijn voor appellante, ondanks haar klachten van overprikkeling en vermoeidheid. De uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, met J.R. Trox als griffier, op 22 november 2018.

Uitspraak

16.5730 WIA

Datum uitspraak: 22 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 juli 2016, 16/2112 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Meulenberg‑ten Hoor. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam bij [werkgever] als [functie]
voor 20 uur per week. Zij is in april 2011 binnenshuis ten val gekomen en heeft daaraan een whiplashtrauma overgehouden. Zij heeft tot juni 2011 niet gewerkt. Appellante heeft vervolgens haar werkzaamheden in een opbouwend schema hervat en werkte in april 2012 weer 20 uur per week. Ze is op 11 februari 2013 opnieuw uitgevallen. Zij heeft op 1 december 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellante met ingang
van 9 februari 2015 recht bestaat op een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. De mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt 50,20%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 11 februari 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2015 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 januari 2016 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 januari 2016 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellante is door zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft een neuropsychologisch onderzoek aangevraagd. Het rapport van dit onderzoek en de overige aanwezige medische informatie zijn door beide verzekeringsartsen bestudeerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Appellante is er niet in geslaagd om met objectieve medische gegevens aan te tonen dat zij meer beperkt is dan is aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellante in staat worden geacht de in bezwaar gehandhaafde functies te verrichten. Er is per functie gemotiveerd waarom ze passen binnen de belastbaarheid van appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er bij haar sprake is van niet aangeboren hersenletsel (NAH). Zij heeft in haar beroepschrift uiteengezet en ter zitting bij de Raad nader uitgelegd welke problemen mensen met NAH ondervinden en wat NAH voor appellante betekent. Zij heeft duidelijke beperkingen als gevolg van NAH. Appellante raakt heel snel overprikkelt waardoor zij haar eigen werk niet meer kan doen en ook geen passende werkzaamheden. Ook in routinematige arbeid komen te veel prikkels voor, bijvoorbeeld door geluid van machines en andere mensen. Er is geen sprake van onwil, maar van niet kunnen. De beperkingen van appellante komen ook naar voren in de neuropsychologische onderzoeken. Appellante kan zich in grote lijnen vinden in de bepekringen zoals die in de FML zijn vastgesteld, maar niet met de urenbeperkingen voor 20 uur per week. Appellante kan ten hoogste twee uur per dag werken, in aangepast werk en niet vijf dagen per week.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat ze de geduide functies niet kan verrichten. Ze heeft per functie beschreven waarom deze niet geschikt is. Appellante heeft als bijlagen bij het hogerberoepschrift informatie over de gevolgen van overprikkeling en diffuus hersenletsel bijgevoegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daarbij is opgemerkt dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd volledig overeenkomt met de gronden van het beroep. Appellante heeft geen nieuwe gronden of objectieve medische stukken ingediend. Zij heeft ook niet gereageerd op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 juni 2016 waarin de arbeidsdeskundige uitgebreid is ingegaan op de arbeidskundige gronden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de FML op onjuiste wijze is ingevuld en dat er terecht geen verdergaande urenbeperking is aangenomen. Bij appellante zijn diverse neuro(psycho)logische onderzoeken verricht. Uit die onderzoeken is naar voren gekomen dat er bij appellante sprake is van beperkingen die passend zijn bij NAH. Zo blijkt uit het NPO dat is afgenomen in 2014 dat er onder meer woordvindingsproblemen, vermoeidheidsklachten en somatische klachten zijn. Ook is er sprake van overgevoeligheid voor prikkels. Ernstige vermoeidheidsklachten zijn ook aanwezig. Behalve de problemen in het verbale geheugen zijn de overige geheugenfuncties, de aandachtsfuncties en de executieve functies in orde. Op verzoek van de verzekeringsarts van het Uwv is er een nieuw NPO afgenomen door Psyon. Uit het rapport van 20 april 2015 blijkt dat appellante onderpresteerde zodat er geen duidelijke conclusies konden worden getrokken. Er zijn geen aanwijzingen voor malingering. De verzekeringsarts heeft na bestudering van de medische stukken en eigen onderzoek een FML opgesteld. Zij heeft appellante op diverse onderdelen flink beperkt geacht. Hierbij is ook een urenbeperking opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich gemotiveerd kunnen verenigen met de FML. Hierbij is ook beschreven dat het standpunt van appellante dat ze volledig arbeidsongeschikt is, niet gevolgd kan worden. Voor volledige arbeidsongeschiktheid is opname, bedlegerigheid of ADL‑afhankelijkheid vereist. Daarvan is geen sprake. Evenmin is er sprake van een ernstige psychische stoornis waardoor beperkingen bestaan in persoonlijk en/of sociaal functioneren die zich uiten in rolvervulling op drie niveaus.
4.2.
De Raad overweegt dat in wat appellante heeft aangevoerd geen reden kan worden gevonden om aan te nemen dat appellante meer beperkingen heeft dan zijn opgenomen in de FML. Voor zover er een medische objectivering is voor haar klachten, zijn deze klachten op juiste wijze meegenomen in de FML. Hierin is ook rekening gehouden met de overgevoeligheid voor prikkels en de ernstige vermoeidheid. Er zijn immers forse beperkingen opgenomen in rubriek I en II van de FML en een urenbeperking van 20 uur per week. Er zijn geen objectieve medische gronden om appellante te volgen in haar standpunt dat zij nog meer beperkingen heeft of dat de urenbeperking niet toereikend is. Daarbij is van belang dat, zoals de rechtbank terecht heeft opgemerkt, niet alle door appellante ervaren klachten en beperkingen als rechtstreeks gevolg van ziekte worden geobjectiveerd. Na haar val is appellante enige tijd volledig arbeidsongeschikt geweest. Na gedeeltelijke hervatting van haar werk in juni 2011 werkte appellante in april 2012 weer 20 uur per week. In augustus 2012 ging het minder met appellante en is zij na verwijzing door haar huisarts in oktober 2012 gestart met een multidisciplinair traject. Aanvankelijk is appellante naast dit traject blijven werken. Na de ziekmelding in februari 2013 is zij in april 2013 haar werkzaamheden weer gaan opbouwen en is het niet meer gelukt weer 20 uur per week te gaan werken. Het is aannemelijk dat niet alleen de gevolgen van de val bepalend zijn geweest voor deze ontwikkeling, maar ook de persoonlijkheid van appellante en haar manier van omgaan met problemen. Uit het in mei 2014 verrichte NPO kan worden opgemaakt dat als het gaat om persoonlijkheid er sprake is van inadequatie, rigiditeit en een lage zelfgenoegzaamheid. Appellante gaat met stressvolle situaties om door die te vermijden, maar ze heeft ook moeite om haar grenzen aan te geven. Het is moeilijk om precies uit te maken in welke mate ziekte of gebrek dan wel persoonlijkheid verantwoordelijk is voor ervaren beperkingen. Onder de zojuist geschetste omstandigheden is het aanvaardbaar om de opgestelde FML als een juiste weergave te zien van de voor appellante – als gevolg van ziekte of gebrek – geldende beperkingen tot het verrichten van arbeid.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de geduide functies passend voor appellante. De schatting is gebaseerd op de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC‑code 267050), samensteller metaalwaren (SBC‑code 264140) en productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC‑code 272043). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 24 juni 2016 en 28 september 2018 besproken waarom de functies, ondanks de signaleringen die aangeven dat er een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid is, toch passend zijn. Deze motivering is volledig en overtuigend.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. Trox
md