Uitspraak
CAK
OVERWEGINGEN
1 januari 2014 tot en met 17 januari 2014 vastgesteld op de lage eigen bijdrage van € 156,00 per kalendermaand.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de inkomensafhankelijke bijdrage die appellant verschuldigd is voor de zorg die hij heeft ontvangen in een verpleeghuis, zoals vastgelegd in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant heeft van 18 juli 2013 tot 23 september 2013 in een instelling verbleven en daarna in een verpleeghuis. De bijdrage is door het CAK vastgesteld op basis van de geldende regelgeving, waarbij appellant in beroep ging tegen de hoogte van de eigen bijdrage. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat de wetgeving rondom de eigen bijdrage dwingend en limitatief is. Dit betekent dat er geen ruimte is voor een belangenafweging of voor het matigen van de eigen bijdrage. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat de invordering van de eigen bijdrage na een jaar onredelijk is, niet kunnen honoreren. De wetgever heeft bewust gekozen voor een strikte regeling zonder ruimte voor coulance of een hardheidsclausule. De Raad concludeert dat de invordering van de eigen bijdrage rechtmatig is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing unaniem hebben genomen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 januari 2018.