ECLI:NL:CRVB:2018:3676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
17/780 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met medische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met vermoeidheids- en rugklachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een medische beoordeling, waartegen appellante in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en appellante ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door het Uwv. De verzekeringsarts had de belastbaarheid van appellante vastgesteld en geen aanleiding gezien voor verdere beperkingen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.780 ZW

Datum uitspraak: 21 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 december 2016, 16/2413 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster bedrijfscatering. Op
6 mei 2014 heeft zij zich ziek gemeld met vermoeidheids- en rugklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 22 juni 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juli 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de
drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 september 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 19 oktober 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
25 februari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medisch rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen noch om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle beschikbare medische gegevens heeft meegewogen en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de informatie van de huisarts niet tot een ander oordeel leidt. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat ingeval van moeilijk objectiveerbare aandoeningen, zoals CVS, het stellen van een diagnose op zichzelf niet meebrengt dat sprake is van medisch objectiveerbare beperkingen en geen basis vormt voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank inzichtelijk toegelicht dat het protocol CVS op juiste wijze is toegepast. De brief van A. Uyttersprot bevat een subjectieve weergave van klachten en zegt niets over de objectieve medische toestand van appellante. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht waarom de voorgehouden functies geschikt zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Er hadden volgens appellante verdergaande beperkingen aangenomen moeten worden wegens CVS en andere lichamelijke en psychische klachten. Het protocol CVS is volgens appellante niet juist toegepast omdat er wel degelijk sprake is van een energietekort. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst appellante op de in beroep overgelegde medische gegevens. Zij acht zich niet in staat de voorgehouden functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek in een rapport van 6 juli 2015 geconcludeerd tot een aanpassingsstoornis en chronische aspecifieke rugklachten en heeft appellante beperkt geacht voor veelvuldige deadlines of productiepieken en frequent zware lasten hanteren. Hij heeft daarbij de informatie van onder meer de internist betrokken. Deze heeft de diagnose CVS gesteld maar geen aanwijzingen gevonden voor onderliggende pathologie. De verzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien voor een urenbeperking omdat er op basis van de anamnese en het dagverhaal geen ernstig energietekort op basis van een ziektebeeld bestaat en ook geen sprake is van een intensief behandeltraject. Dat appellante overdag anderhalf uur slaapt is meer het resultaat van een deels verschoven dag-nacht ritme dan van een verhoogde slaapbehoefte. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in een rapport van 29 januari 2016 overtuigend gemotiveerd dat de geclaimde vermoeidheid niet geobjectiveerd kan worden en dat geen reden bestaat meer beperkingen aan te nemen dan de primaire arts heeft gedaan. In een rapport van 25 augustus 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de in beroep ingebrachte informatie van de huisarts geen aanleiding geeft om terug te komen van het eerder ingenomen standpunt omdat deze informatie een weergave bevat van de subjectieve klachten van appellante en daarvoor geen medische objectivering geeft. Nu de verzekeringsartsen van het Uwv in hun rapporten voldoende aandacht hebben besteed aan de vermoeidheidsklachten van appellante en daarin ook is gemotiveerd dat deze niet (kunnen) leiden tot het aannemen van meer beperkingen, omdat daarvoor de noodzakelijke objectief medische aanknopingspunten ontbreken, kan appellante niet worden gevolgd in haar stelling dat het Uwv het verzekeringsgeneeskundig protocol CVS niet juist heeft toegepast.
4.3.
Er is geen aanleiding een deskundige te benoemen, zoals door appellante ter zitting is verzocht. Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Zij heeft in beroep informatie van de huisarts ingebracht, die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar is meegewogen. Deze informatie heeft niet geleid tot twijfel over de vastgestelde belastbaarheid. Voorts moet worden vastgesteld dat appellante het gestelde financiële onvermogen om zelf een arts te raadplegen niet heeft onderbouwd. Uit het oogpunt van de equality of arms is er dan ook geen aanleiding om tot benoeming van een deskundige over te gaan. Die aanleiding is evenmin gelegen in de inhoudelijke beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv, omdat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. In het Resultaat functiebeoordeling van 16 september 2015 en aanvullend in het rapport van 18 februari 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is toereikend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L. Boersma

LO