ECLI:NL:CRVB:2018:3674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
16/6739 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loongerelateerde WGA-uitkering en de medische grondslag van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die eerder door het Uwv was vastgesteld. Appellant, die op 9-jarige leeftijd een auto-ongeluk heeft gehad, heeft in de loop der jaren verschillende werkzaamheden verricht, maar heeft zich in 2013 ziek gemeld vanwege neurologische klachten. Het Uwv had in 2015 vastgesteld dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, maar dit besluit werd later gewijzigd, waardoor appellant recht kreeg op een loongerelateerde WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.

De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het gewijzigde besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig was en dat niet al zijn klachten waren meegenomen in de beoordeling.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellant correct had beoordeeld en dat de geselecteerde functies passend waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.002,- werden begroot.

Uitspraak

16.6739 WIA

Datum uitspraak: 21 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 september 2016, 15/5930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Namens appellant is mr. Kaya verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 9-jarige leeftijd, in 1985, betrokken geraakt bij een auto-ongeluk waaraan hij een pseudo-dwarslaesie heeft overgehouden. Tussen 1998 en 2009 is appellant werkzaam geweest als graficus en daarna tot begin 2013 als verkeersregelaar voor ongeveer 40 uur per week. Appellant was daarna werkloos maar heeft zich op 12 april 2013 ziek gemeld wegens langer bestaande neurologische klachten.
1.2.
Bij besluit van 5 februari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 10 april 2015 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant niet 104 weken door ziekte zijn werk niet heeft kunnen verrichten. Bij besluit van 16 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tijdens de procedure in beroep heeft het Uwv op 28 juni 2016 het bestreden besluit gewijzigd en besloten dat appellant per 10 april 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 28 juni 2016, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft tevens bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het onderzoek is gebaseerd op lichamelijk en psychisch onderzoek en dossieronderzoek en het is de rechtbank niet gebleken dat sprake was van een onvolledig beeld van de situatie. De door appellant geclaimde verdergaande beperkingen zijn niet onderbouwd met medisch objectieve gegevens en op grond daarvan heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld.
2.3.
Wat betreft de geselecteerde functies heeft de rechtbank overwogen dat is toegelicht waarom de voor het gewijzigde besluit geselecteerde functies passend zijn. Het is niet gebleken dat de belasting van deze functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden van bezwaar en beroep. Voorts heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest omdat naar zijn mening niet al zijn klachten zijn betrokken in de beoordeling. Ter zitting is namens appellant verder toegelicht dat het lichamelijk onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden in het kader van de Ziektewet (ZW) en dat een lichamelijk onderzoek in het kader van de Wet WIA ontbreekt. Verder heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende is en dat er een urenbeperking aangenomen had moeten worden door het Uwv. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat hij de geselecteerde functies niet op gewenste wijze kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Voor zover de gronden van het hoger beroep zien op de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek hebben deze de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De overwegingen van de rechtbank in dit kader worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.1.2.
De verzekeringsarts heeft op 20 januari 2015 een lichamelijk onderzoek uitgevoerd in het kader van de Wet WIA. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het kader van de Wet WIA op 19 oktober 2015 voor de onderzoeksgegevens verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van eveneens 19 oktober 2015 dat is opgesteld in het kader van de ZW-beoordeling (datum in geding: 6 maart 2015). Vastgesteld is dat in het kader van de Wet WIA-beoordeling dezelfde overwegingen en dezelfde belastbaarheid gelden. Uit de beschikbare gegevens komt naar voren dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op
20 augustus 2015 onder andere een lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd. De belastbaarheid per 20 januari 2015 is in een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) weergegeven. In de situatie, zoals hier aan de orde, dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep een onderzoek moet doen, gericht op twee verschillende data in het verleden in het kader van zowel de ZW als de Wet WIA, ligt het voor de hand dat deze arts zal beoordelen of de medische situatie van de betrokkene op deze data gelijk is geweest, zeker als de data in kwestie relatief dicht bij elkaar liggen. Dit betekent dat in het geval van appellant geen grond is voor het oordeel dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek.
4.2.
Ook overigens wordt het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het in beroep gewijzigde besluit van 28 juni 2016 onderschreven. De mogelijkheden om in het algemeen gedurende een hele werkdag te functioneren en de beperkingen van deze mogelijkheden voor appellant, zoals weergegeven in de FML van 2 november 2015, zijn afdoende gemotiveerd en toegelicht in de rapporten van de verzekeringsartsen. Dat geldt ook voor de geclaimde urenbeperking. In passend werk is daarvoor volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden. Appellant heeft in hoger beroep geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij meer beperkt is.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 26 mei 2016 en
28 augustus 2018 voldoende gemotiveerd dat in de uiteindelijk geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. Daarbij is uitdrukkelijk rekening gehouden met de nodige extra tijd, de duur en frequentie van de handelingen, en de mogelijkheid van spraaksoftware.
4.4.
Het Uwv heeft zijn standpunt pas in hoger beroep met het rapport van 28 augustus 2018 voldoende onderbouwd, aangezien de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in dit rapport voor het eerst specifiek aandacht heeft besteed aan de omstandigheid dat appellant alleen met de eerste drie vingers van zijn rechterhand gebruik kan maken van een toetsenbord en muis.
De Raad is van oordeel dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
4.5.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- aan kosten van rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.002,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P.B. van Onzenoort

TM