ECLI:NL:CRVB:2018:3673

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
16/6596 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als medewerker op een pompstation werkte, had zich op 5 juli 2011 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar beëindigde deze uitkering op 15 november 2015 na een herbeoordeling. Appellante ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarbij werd gesteld dat er een zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de medische grondslag van het bestreden besluit had onderschreven. De verzekeringsarts had voldoende onderbouwing gegeven voor de vastgestelde beperkingen en de geselecteerde functies waren medisch geschikt voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

16.6596 WIA

Datum uitspraak: 21 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
30 september 2016, 16/809 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.B. Azar, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerker brandstof en overige verkoop op een
pompstation (pompbediende) voor 30 uur per week. Op 5 juli 2011 heeft appellante zich met psychische klachten ziek gemeld voor dit werk. Bij besluit van 19 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 30 oktober 2013 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Bij besluit van 19 maart 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van
30 juni 2014 recht is ontstaan op een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Bij besluit van 15 september 2015 heeft het Uwv naar aanleiding van een herbeoordeling de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 15 november 2015 beëindigd. Hieraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts van 24 juli 2015 en een rapport van 25 augustus 2015 van een arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 september 2015 is bij beslissing op
bezwaar van 4 februari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2015 en een rapport van 27 januari 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht en de informatie van psychiater J.A. Kool van Psyraad van 5 mei 2015 en informatie van de huisarts van 19 oktober 2015 in zijn onderzoek heeft betrokken, de hoorzitting van 30 november 2015 heeft bijgewoond en appellante opnieuw psychisch heeft onderzocht. Verder heeft de rechtbank erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over het rapport van de verzekeringsarts, die appellante lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens informatie ingewonnen bij psychiater Kool en de in beroep door appellante ingebrachte informatie van psychiater Kool van 3 juni 2016 in zijn beoordeling betrokken. In wat appellante ter onderbouwing van haar standpunt heeft ingediend aan medische stukken heeft de rechtbank geen aanleiding gezien aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank heeft het aanbod van appellante om psychiater Kool over de psychische gesteldheid van appellante te horen afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de voor appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juli 2015 vastgestelde beperkingen, waaronder een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat appellante met de daarin voor haar vastgestelde medische beperkingen de werkzaamheden van productiemedewerker/samensteller
(SBC-code 111180), samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) niet zou kunnen verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft gesteld dat zij als gevolg van haar psychische en lichamelijke klachten niet kan werken en volledig arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft zij gesteld dat een verdergaande urenbeperking is aangewezen. Appellante heeft haar standpunt in beroep onderbouwd met medische stukken van haar orthopedisch chirurg van 14 maart 2016, psychiater Kool van 15 maart 2016 en haar huisarts van 19 oktober 2015. Verder stelt appellante dat zij met haar medische beperkingen de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan verrichten. Tot slot stelt appellante dat de aangevallen uitspraak niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat daarin een draagkrachtige motivering ontbreekt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Er is een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 december 2015 verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts van 24 juli 2015 waarin is geconcludeerd dat het appellante niet aan benutbare mogelijkheden ontbreekt gelet op de basale zorg die zij aan zichzelf en aan haar zoon verleent en dat de verzekeringsarts daarom terecht op 24 juli 2015 een FML heeft opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij geen grond ziet om meer beperkingen aan te nemen op psychisch en sociaal gebied dan de verzekeringsarts in de FML van 24 juli 2015 heeft gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij vastgesteld dat appellante nog wel een aantal relevante activiteiten ontplooit, zoals koken, op de fiets een boodschap doen bij de supermarkt en de was doen. Ook is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat op lichamelijk gebied voldoende beperkingen zijn aangenomen. In zijn rapport van 14 juli 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom hij in de ingebrachte informatie van psychiater Kool van 3 juni 2016 geen aanleiding heeft gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen op psychisch en sociaal gebied en om een verdergaande urenbeperking dan vier uur per dag en twintig uur per week aan te nemen.
4.2.
In wat appellante in hoger beroep nader heeft aangevoerd en in de overgelegde cd-rom met in het UMC Radboud te Nijmegen gemaakte röntgenfoto’s van het bekken en de heupen op verschillende data, wordt geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Deze informatie heeft betrekking op data in 2006, 2013, 2015 en 2016 en is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 juli 2016 al bij zijn medische beoordeling betrokken. Appellante heeft verder ter onderbouwing van haar standpunt in hoger beroep geen nadere medische informatie ingediend.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 25 augustus 2015 geselecteerde
voorbeeldfuncties – gelet op de aan die functies verbonden belasting – in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Daarbij is van belang dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 januari 2016 inzichtelijk en overtuigend heeft toegelicht waarom appellante ondanks de voorkomende signaleringen in staat moet worden geacht de werkzaamheden verbonden aan die functies te verrichten.
5. Uit 4.1. tot en met 4.3. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P.B. van Onzenoort
md