ECLI:NL:CRVB:2018:3672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
16/6414 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die eerder een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van deze uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts juist was. De appellant stelde dat zijn psychische klachten en beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt waren voor de appellant, ondanks zijn psychische klachten. De Raad heeft vastgesteld dat de medische informatie die door de appellant in hoger beroep was ingediend, geen nieuw licht op de zaak wierp en dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige te benoemen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid van functies voor personen met arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft ook aangegeven dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

16.6414 WIA

Datum uitspraak: 21 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
2 september 2016, 16/1158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Namens het Uwv is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als logistiek medewerker bij [BV] te [gemeente]
voor 40 uur per week. Bij besluit van 2 mei 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 30 januari 2007 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80% of meer. Bij besluit van 17 november 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 30 januari 2009 recht is ontstaan op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In februari 2015 heeft de ex-werkgever van appellant een verzoek om herbeoordeling bij het Uwv ingediend. Bij besluit van 29 juli 2015 heeft het Uwv de
WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 6 oktober 2015 beëindigd. Daaraan ligt een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 22 juni 2015 inclusief een aanvullend rapport van 10 juli 2015 naar aanleiding van een psychiatrische expertise op 2 juli 2015 en een arbeidsdeskundig onderzoek van 29 juli 2015 ten grondslag. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juli 2015 is bij beslissing op bezwaar van 21 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 maart 2016 en een rapport van 21 maart 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat de verzekeringsarts, nadat zij appellant zelf psychisch had onderzocht, een psychiatrische expertise heeft aangevraagd om het medisch beeld te actualiseren en dat zij na ontvangst van een psychiatrische expertise van psychiater Hassing een aanvullend rapport heeft opgesteld. Verder heeft de rechtbank erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht en recente medische informatie, onder meer van behandelend psychiater Doeven van GGZ Dimence en huisarts Van der Torre, in haar oordeel heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in een nader rapport ingegaan op het door appellant in beroep ingebrachte rapport van het (arbeids)psychologisch belastbaarheidsonderzoek van psycholoog Otto van A-REA van 20 oktober 2015. Voor twijfel aan de belastbaarheid van appellant, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juli 2015 heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien. In het in beroep door appellant ingebrachte rapport van klinisch psycholoog Eryigit van GGZ Dimence van 24 augustus 2016 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een medisch deskundige te benoemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies van wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur
(SBC-code 267050), huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn psychische klachten en beperkingen heeft onderschat. Appellant stelt dat er geen enkele verbetering is opgetreden in zijn psychische situatie ten opzichte van de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering in 2007. Ter onderbouwing heeft appellant gewezen op de in beroep ingebrachte rapporten van psycholoog Otto en van klinisch psycholoog Eryigit. In hoger beroep heeft hij ter onderbouwing van zijn standpunt medische informatie van klinisch psycholoog Eryigit van 19 juli 2018 ingediend. Verder stelt appellant dat hij met zijn beperkingen de geselecteerde functies niet kan verrichten omdat hij beperkt is op het punt van samenwerken. Hij heeft erop gewezen dat hij bij twee van de vier geselecteerde functies, de functie van medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) en de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334), moet samenwerken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In een rapport van
22 augustus 2018 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de medische informatie van klinisch psycholoog Eryigit van 19 juli 2018 geen aanleiding geeft voor twijfel aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Er is een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 9 maart 2016 voldoende toegelicht waarom zij, na het bijwonen van de hoorzitting, bestudering van de gedingstukken en ontvangen informatie van behandelend psychiater M. Doeven van GGZ Dimence van 7 maart 2016, geen grond ziet om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts verrichte medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij vastgesteld dat de verzekeringsarts in haar medische beoordeling heeft betrokken een op haar verzoek door psychiater Hassing op 2 juli 2015 verrichte psychiatrische expertise waarin is geconcludeerd dat er bij appellant geen psychiatrische diagnose kan worden vastgesteld. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang geacht dat psychiater Doeven heeft geconstateerd dat bij appellant geen diagnose op As I kan worden vastgesteld, wat overeenkomt met de conclusie uit het expertise-onderzoek. In een rapport van 4 juli 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en op kenbare wijze toegelicht waarom zij in de ingebrachte informatie van psycholoog Otto geen aanleiding ziet om meer beperkingen aan te nemen in de FML van 10 juli 2015. Dat appellant meer beperkingen heeft door zijn psychische klachten met ingang van 6 oktober 2015 dan in de FML van 10 juli 2015 door de verzekeringsarts zijn neergelegd kan daarom niet worden aangenomen.
4.2.
De medische informatie van klinisch psycholoog Eryigit van 19 juli 2018 die appellant in hoger beroep in het geding heeft gebracht, werpt geen ander licht op de zaak. Met het Uwv wordt geoordeeld dat de daarin bij appellant vastgestelde diagnoses ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en depressieve stoornis, recidiverend, matig, zien op de psychische situatie van appellant van dat moment en dat GGZ Dimence appellant heeft uitgeschreven en
doorverwezen naar Mindfit chronisch. Ter zitting is gebleken dat appellant daar op de wachtlijst staat. Voor de stelling van appellant dat deze diagnoses als gevolg van mogelijk onderliggende persoonlijkheidsproblematiek teruggrijpen tot de jeugd van appellant en daarom wél van toepassing zijn op 6 oktober 2015, zijn in de gedingstukken geen aanknopingspunten te vinden.
4.3.
Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de FML is er geen reden om een medisch deskundige te benoemen. Het verzoek van appellant om een psychiater als medisch deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
4.4.
Er zijn ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies die aan de schatting in het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat de geselecteerde functies – met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen – geschikt zijn voor appellant.
4.5.
Uit 4.1. tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P.B. van Onzenoort
md