Uitspraak
16.5660 WIA
28 juli 2016, 15/3090 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich op 2 november 2011 ziek meldde met psychische klachten na een arbeidsconflict. Het Uwv had vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid op 29 juli 2015 minder dan 35% was, wat leidde tot een WIA-uitkering. Appellante betwistte deze vaststelling en voerde aan dat er meer beperkingen waren dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juni 2015 waren opgenomen. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Raad heeft de medische onderzoeken van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig zijn uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had een psychiatrische expertise laten verrichten door psychiater W.M.J. Hassing, die concludeerde dat appellante een paniekstoornis zonder agorafobie en zwakbegaafdheid had. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsarts en oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de FML te twijfelen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad oordeelde dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies medisch passend waren voor appellante, ondanks haar visuele beperking aan het rechteroog. De Raad concludeerde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, aangezien het hoger beroep niet slaagde.