ECLI:NL:CRVB:2018:3632

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
17/3696 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet inschrijven voor MBO-opleiding

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Bij besluit van 12 februari 2015 heeft het college de bijstand van appellant opgeschort met ingang van 1 februari 2015, en bij besluit van 2 maart 2015 is deze bijstand definitief ingetrokken. Het college heeft deze beslissing gebaseerd op artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Participatiewet (PW), omdat appellant zich per 1 februari 2015 moest inschrijven voor een MBO-opleiding. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de intrekking van de bijstand terecht is gebeurd. Appellant voerde aan dat hij niet opnieuw is gehoord voorafgaand aan het bestreden besluit, maar de Raad oordeelde dat het college niet in alle gevallen verplicht is om een hoorzitting te houden. De Raad stelde vast dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op de nadere onderbouwing van het besluit.

Daarnaast stelde appellant dat het college geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden, die een opleiding op niveau MBO 3 rechtvaardigen. De Raad oordeelde echter dat het niveau van de opleiding niet van belang is, aangezien zowel MBO 1 als MBO 2 opleidingen zijn die voldoen aan de eisen van de PW. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier en de voorzitter hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

17.3696 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2017, 16/4822 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 6 november 2018
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: F.H.R.M. Robbers
Namens appellant is verschenen mr. M. Shaaban, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 12 februari 2015 heeft het college de bijstand van appellant opgeschort met ingang van 1 februari 2015. Bij besluit van 2 maart 2015 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 februari 2015 ingetrokken. Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het college de bezwaren van appellant tegen die besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 7 juli 2015 vernietigd.
2. Bij besluit van 27 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het college opnieuw de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Participatiewet (PW) met ingang van 1 februari 2015 was uitgesloten van het recht op bijstand. Daarbij heeft het college erop gewezen dat appellant te kennen is gegeven dat hij zich per 1 februari 2015 moest inschrijven voor een opleiding op niveau MBO 1 of 2.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Hier ligt de vraag voor of dat terecht is.
4. Appellant heeft aangevoerd dat hij ten onrechte voorafgaande aan het bestreden besluit niet opnieuw is gehoord. Die grond slaagt niet. Niet in alle omstandigheden is het college gehouden om degene die bezwaar maakt tegen een besluit te horen. Het bestreden besluit is een herhaling van het besluit van 7 juli 2015, voorzien van een nadere onderbouwing. Appellant is niet in zijn belangen geschaad doordat een nadere hoorzitting achterwege is gebleven. Hij heeft afdoende gelegenheid gehad om op die nadere onderbouwing te reageren.
5. Appellant heeft verder aangevoerd dat de intrekking van bijstand onjuist is omdat het college geen acht heeft geslagen op zijn persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden, die een opleiding op niveau MBO 3 rechtvaardigen. Die grond slaagt niet. Niet in geschil is dat zowel de in aanmerking komende opleidingen op niveau MBO 1 en 2 als de opleidingen op niveau MBO 3 opleidingen zijn als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de PW. Ook is niet in geschil dat van appellant kon worden gevergd dat hij zich bij een dergelijke opleiding zou inschrijven. De vraag welk niveau van opleiding voor appellant het meest aangewezen was, is – hoe veel waarde partijen hier ook aan hechten – in dit verband niet van betekenis.
6. Dit brengt mee dat het besluit tot intrekking van de bijstand in stand blijft. Gelet op wat ter zitting is besproken behoeft het besluit tot opschorting van de bijstand daarom geen bespreking meer.
7. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) F. Hoogendijk
md