ECLI:NL:CRVB:2018:3631

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
17/295 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AIO-aanvulling op grond van de Participatiewet wegens overschrijding van de vermogensgrens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 27 december 2016. De appellant, woonachtig in Turkije, had een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van de Participatiewet (PW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant over een vermogen beschikte dat de vrij te laten grens overschreed. De waarde van de woning in Turkije was vastgesteld op € 23.186,-, en na aftrek van de schuld aan de Svb had de appellant een vermogen van € 16.774,53, wat hoger was dan het vrij te laten vermogen van € 5.850,-.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de woning sinds november 2014 te koop staat en dat deze onverkoopbaar is, waardoor hij niet kan beschikken over het vermogen. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning daadwerkelijk onverkoopbaar is. Er ontbraken objectieve en verifieerbare gegevens die de stelling van de appellant onderbouwden.

Daarnaast werd de beroepsgrond dat de waarde van de woning door de koersval van de Turkse Lira naar de Euro was gedaald, verworpen. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om met bewijs te komen dat de waarde van de woning in de te beoordelen periode was gedaald. Aangezien de appellant hierin niet slaagde, bevestigde de Centrale Raad van Beroep de beslissing van de Svb om de aanvraag af te wijzen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.295 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 december 2016, 16/3252 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Turkije) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 30 oktober 2018
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: L.V. van Donk
Namens appellant is mr. R. Küçükünal ter zitting verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Bij besluit van 16 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 april 2016
(bestreden besluit), heeft de Svb de aanvraag van 18 december 2015 van appellant om
een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen. De grondslag van de besluitvorming is dat appellant in verband met het bezit van een woning in Turkije over een groter dan het vrij te laten vermogen beschikt. De waarde van de woning is op omgerekend € 23.186,- vastgesteld. Na aftrek van de schuld van appellant aan de Svb heeft hij een vermogen van € 16.774,53. Dit bedrag is hoger dan het vrij te laten vermogen van € 5.850,-. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De te beoordelen periode loopt van 18 december 2014 tot en met 16 april 2015
(te beoordelen periode). Op 6 december 2013 heeft appellant verklaard dat de woning tussen de € 20.000,- en € 25.000,- waard is. Op 13 oktober 2014 heeft een lokale makelaar de waarde van de woning in opdracht van de Svb geschat op een bedrag van € 23.186,-. Niet in geschil is dat, uitgaande van die laatste schatting en rekening houdend met de waarde van de woning in Turkije en de schulden van appellant, zijn vermogen in de te beoordelen periode hoger is dan het vrij te laten vermogen.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 23 april 2013 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0086 en ECLI:NL:CRVB:2018:1010) moet, mede gelet op artikel 11 van de PW, de term beschikken zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
De beroepsgrond dat de woning sinds november 2014 te koop staat, dat hij een ‘te koop’ bordje heeft geplaatst, maar dat het huis onverkoopbaar is, waardoor hij niet kan beschikken over het vermogen, slaagt niet. Met zijn stelling en foto’s van het bordje “te koop” op de deur van de woning heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de woning onverkoopbaar is. Objectieve en verifieerbare gegevens waaruit blijkt dat appellant de woning in de te beoordelen periode niet te gelde kon maken om in zijn levensonderhoud te voorzien, ontbreken.
De beroepsgrond dat de waarde van de woning met de koers van twee jaar geleden is geschat en dat door deze koersval gesteld kan worden dat er een waardevermindering is door omrekening van de Turkse Lira naar de Euro, slaagt evenmin. Gelet op de bewijslastverdeling bij deze aanvraag is het aan appellant om met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken, dat de waarde in de te beoordelen periode zodanig gedaald was ten opzichte van de waarde die kort voor de aanvraag is geschat en die appellant een jaar voordien ook zelf had aangeduid. Appellant heeft dergelijke feiten en omstandigheden over waardeontwikkeling van de woning, uitgedrukt in euro’s, niet gesteld.
De conclusie moet zijn dat de Svb de aanvraag om een AIO-aanvulling terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L.V. van Donk (getekend) O.L.H.W.I. Korte
md