ECLI:NL:CRVB:2018:3622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
16/6795 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering na beëindiging van eerdere uitkering en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, viel op 4 september 2008 uit met psychische klachten. Hij ontving vanaf 2 september 2010 een WIA-uitkering, maar deze werd per 1 november 2012 beëindigd omdat hij niet verscheen voor een herbeoordeling door de verzekeringsarts. Na een herbeoordeling op 3 februari 2015 concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat het onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanwijzingen waren dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek hadden gedaan naar de psychische klachten van appellant. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij wel recht had op een WIA-uitkering vanwege een psychische stoornis en dat deze uitkering per 3 februari 2014 zou moeten ingaan. Het Uwv betwistte dit en stelde dat appellant zijn standpunt niet met nieuwe medische informatie had onderbouwd.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering per 3 februari 2015, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.6795 WIA

Datum uitspraak: 14 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 oktober 2016, 15/7443 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. El Idrissi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 4 september 2008 is hij uitgevallen met psychische klachten.
1.2.
Appellant heeft vanaf 2 september 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen. Per 1 november 2012 is deze uitkering beëindigd, omdat hij niet is verschenen voor een herbeoordeling door de verzekeringsarts. Op verzoek van appellant heeft op 3 februari 2015 een herbeoordeling plaatsgevonden. Na een medische en arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2015 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 3 februari 2015 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 2 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 februari 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. Er zijn geen aanknopingspunten voor de stelling dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar zijn psychische klachten en dat ten onrechte geen psychiatrische expertise is verricht. De klachten van appellant zijn naar het oordeel van de rechtbank meegewogen en de stelling dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen is niet onderbouwd met medische stukken. Er is dan ook geen aanleiding om aan de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel in aanmerking komt voor een WIA-uitkering vanwege een psychische stoornis. Voor zover de Raad tot het oordeel komt dat dit inderdaad zo is, heeft appellant ter zitting gesteld dat de uitkering per 3 februari 2014 dient te worden toegekend. Dat is één jaar vóór de datum van herbeoordeling.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en gesteld dat appellant zijn standpunt niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd. Het Uwv heeft er daarbij op gewezen dat appellant inmiddels per 1 februari 2016 in aanmerking is gebracht voor een WIA-uitkering. Aanleiding hiervoor is geweest dat appellant zich opnieuw onder psychiatrische behandeling heeft gesteld in verband met een recidief van psychotische klachten na het stoppen van medicatie. In een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2017 is beargumenteerd dat er geen gronden zijn om uit te gaan van een eerdere datum dan 1 februari 2016. Het Uwv ziet dan ook geen aanleiding om in de onderhavige procedure tot een wijziging van het standpunt te komen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid op 3 februari 2015.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv appellant terecht per 3 februari 2015 niet in aanmerking heeft gebracht voor een WIA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel. Appellant heeft zijn stellingen in hoger beroep niet met (nieuwe) medische gegevens onderbouwd.
4.2.
Het vorenstaande betekent dat aan de vraag of appellant per een eerdere datum, namelijk 3 februari 2014, recht had op een WIA-uitkering niet wordt toegekomen.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) O.V. Vries

LO