Uitspraak
16.6795 WIA
3 oktober 2016, 15/7443 (aangevallen uitspraak)
W.L.J. Weltevrede.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, viel op 4 september 2008 uit met psychische klachten. Hij ontving vanaf 2 september 2010 een WIA-uitkering, maar deze werd per 1 november 2012 beëindigd omdat hij niet verscheen voor een herbeoordeling door de verzekeringsarts. Na een herbeoordeling op 3 februari 2015 concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat het onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanwijzingen waren dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek hadden gedaan naar de psychische klachten van appellant. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij wel recht had op een WIA-uitkering vanwege een psychische stoornis en dat deze uitkering per 3 februari 2014 zou moeten ingaan. Het Uwv betwistte dit en stelde dat appellant zijn standpunt niet met nieuwe medische informatie had onderbouwd.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering per 3 februari 2015, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.