ECLI:NL:CRVB:2018:3615

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
17/5959 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor zwemkosten zonder nieuw medisch advies

Op 6 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor zwemkosten door het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Appellant had eerder bijzondere bijstand ontvangen voor zwemkosten, gebaseerd op een medisch advies van de gemeente-arts. Na afloop van de toegekende periode vroeg appellant opnieuw bijstand aan, maar het college weigerde dit zonder nieuw medisch advies. De rechtbank bevestigde deze afwijzing.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de overgelegde medische verklaring van de huisarts niet voldoende was om een nieuw medisch advies te rechtvaardigen. De gemeente-arts had eerder geadviseerd om na drie maanden te evalueren of zwemmen de klachten zou verminderen. De huisarts bevestigde enkel dat appellant baat had bij zwemmen, maar dit duidde niet op een medische noodzaak voor zwemmen als behandeling.

De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat er een medische noodzaak bestond voor de zwemkosten, aangezien reguliere behandelingen voor zijn pijnklachten beschikbaar waren. De afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

17.5959 PW-PV

Datum uitspraak: 6 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2017, 17/32 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: F.H.R.M. Robbers
Ter zitting is namens appellant mr. R. van Asperen te Haren verschenen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Aan appellant is bij besluit van 30 oktober 2015 bijzondere bijstand toegekend voor zwemkosten voor een periode van drie maanden. Dat besluit was gebaseerd op een medisch advies van [woonplaats] (gemeente-arts) van 21 september 2015.
2. Na afloop van die periode heeft appellant opnieuw bijzondere bijstand voor zwemkosten aangevraagd. Hij heeft daarbij een verklaring van zijn huisarts van 2 mei 2016 overgelegd. Het college heeft die aanvraag - zonder nader medisch advies - afgewezen bij besluit van 18 juli 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 november 2016 (bestreden besluit). De rechtbank heeft dat besluit bij de aangevallen uitspraak in stand gelaten.
3. Het geding gaat in de eerste plaats om de vraag of het college de aanvraag heeft mogen afwijzen zonder een nieuw medisch onderzoek te doen instellen. De rechtbank heeft die vraag terecht bevestigend beantwoord. Dit oordeel berust op het volgende.
3.1.
De beroepsgrond dat de overgelegde medische verklaring van de huisarts van 2 mei 2016 voldoende aanleiding was om opnieuw medisch advies in te winnen, slaagt niet. Het advies van de gemeente-arts van 21 september 2015 houdt in dat aanwijzingen bestaan dat algemeen gebruikelijke behandelingen, namelijk pijnmedicatie en fysiotherapie, bij appellant een positief effect kunnen hebben. Omdat appellant die behandelingen weigerde en meende dat hij was aangewezen op zwemmen heeft de gemeente-arts geadviseerd om gedurende drie maanden te bezien of het zwemmen de klachten zou verminderen. Zo niet, dan zou nader onderzoek naar mogelijke behandelingen moeten plaatsvinden. Daarom heeft de arts tweemaal per week zwemmen tijdelijk
,gedurende drie maanden, noodzakelijk geacht.
Na afloop van die drie maanden heeft de huisarts in zijn brief van 2 mei 2016 slechts verklaard dat appellant baat heeft bij zwemmen, dat appellant dat graag zou continueren en dat zwemmen medisch gezien een goede behandeling is. Die verklaring duidt er niet op dat zwemmen een medisch noodzakelijk behandeling is en evenmin dat appellant geen baat zou hebben bij een reguliere behandeling. Nu het advies van de gemeente-arts inhield dat na drie maanden zou moeten worden onderzocht of - als de klachten zouden persisteren - een reguliere behandeling voor appellant is aangewezen, en appellant nog steeds weigerde om die te ondergaan, behoefde de brief van de huisarts het college geen aanleiding te geven om opnieuw een medisch advies te vragen.
4. In de tweede plaats gaat het hier om de vraag of het college de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft ook deze vraag terecht bevestigend beantwoord.
4.1.
Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt van het college dat de zwemkosten voor appellant geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten zijn, omdat daarvoor geen medische noodzaak bestond, nu reguliere behandelingen voor de pijnklachten van appellant voorhanden waren.
4.2.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat die medische noodzaak wel bestond. Hij heeft niet betwist dat reguliere behandelingen van zijn pijnklachten voor hem openstonden en dat die een positief effect zouden kunnen hebben. Zolang hij die behandelingen niet heeft geprobeerd - zoals volgt uit het advies van de gemeente-arts - kan niet worden gezegd dat het zwemmen voor appellant vanuit medisch oogpunt of anderszins noodzakelijk is. Dat appellant in verband met de afstand liever gaat zwemmen dan naar de fysiotherapeut en om hem moverende redenen bezwaren heeft tegen het gebruik van pijnstillende medicatie, maakt dat niet anders.
4.3.
De mening van appellant dat de combinatie van zijn klachten maakt dat hij is aangewezen op zwemmen als therapie, vindt geen steun in de beschikbare gegevens, ook niet in de brief van de huisarts.
5. Het hoger beroep slaagt dus niet, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) F. Hoogendijk
md