ECLI:NL:CRVB:2018:3589

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
15/6190 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, die zich op 28 juli 2010 ziek meldde terwijl zij als productiemedewerker via een uitzendbureau werkte, hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering door het Uwv. Het Uwv had op 1 juli 2014 besloten de uitkering per 6 april 2012 te beëindigen, omdat appellante weer in staat werd geacht haar werkzaamheden te verrichten. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond op 13 januari 2015. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van een deskundigenrapport van verzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven, dat op 8 september 2017 was uitgebracht. Dit rapport concludeerde dat appellante, ondanks haar medische klachten, in staat was haar werkzaamheden als productiemedewerker te verrichten. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport zorgvuldig en consistent was en dat het Uwv op goede gronden had besloten dat appellante per 6 april 2012 geen recht meer had op een ZW-uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de bestuursrechter in het volgen van onafhankelijke deskundigen bij het vaststellen van de geschiktheid tot arbeid.

Uitspraak

15.6190 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
30 juli 2015, 15/856 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.J. van der Veen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft aanleiding gezien om verzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven te benoemen als deskundige. De deskundige heeft op 8 september 2017 rapport uitgebracht.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
De deskundige heeft een nadere reactie ingezonden.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 28 juli 2010 ziek gemeld. Zij was toen via een uitzendbureau werkzaam als productiemedewerker. Zij werkte gemiddeld 2 dagen per week gedurende
7,58 uur per dag. Naar aanleiding van die ziekmelding heeft het Uwv aan appellante een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 1 juli 2014 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante per 6 april 2012 beëindigd, omdat appellante weer in staat wordt geacht haar maatgevende arbeid van productiemedewerker te verrichten.
1.2.
Bij besluit van 13 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 jul 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 januari 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv een voldoende grondslag vormen voor het bestreden besluit. Het onderzoek is voldoende zorgvuldig geweest. In reactie op de door appellante ingebrachte rapporten van verzekeringsarts R. Hollander is voldoende gemotiveerd dat de beperkingen van appellante op de datum in geding niet zodanig waren dat zij niet in staat was haar arbeid te verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bevindingen van verzekeringsarts Hollander, die appellante per de datum in geding niet in staat achtte haar werkzaamheden te verrichten, gevolgd moeten worden, althans dat er een onderzoek door een onafhankelijke deskundige had moeten plaatsvinden. Bovendien heeft het Uwv pas in de beroepsfase een volledige motivering voor het bestreden besluit gegeven, zodat ook al om die reden het bestreden besluit vernietigd had moeten worden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Volgens artikel 19, vijfde lid, wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De deskundige heeft in haar rapport van 8 september 2017, op basis van eigen onderzoek en dossierstudie, geconcludeerd dat er sprake is van een slecht gereguleerde diabetes, hypertensie, en beginnende retinopathie. Ook is er sprake van een posttraumatische
stress-stoornis en depressieve klachten, welke op de datum in geding in remissie waren. De deskundige acht appellante, mede gelet op de lichte aard van de werkzaamheden en de omstandigheid dat appellante op twee dagen per week werkzaam was, op de datum in geding in staat haar werkzaamheden te verrichten.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft appellante onderzocht, en kennis genomen van de uitgebreide informatie van de behandelaars van appellante, alsmede van de door appellante ingebrachte rapporten van verzekeringsarts Hollander. Bij brief van 11 december 2017 heeft zij gemotiveerd gereageerd op de reactie van Hollander op haar rapport, en haar conclusie gehandhaafd. Gelet hierop wordt de deskundige gevolgd in haar oordeel dat appellante per 6 april 2012 in staat was haar werkzaamheden als productiemedewerker te verrichten.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft besloten dat appellante per 6 april 2012 geen recht meer had op een uitkering op grond van de ZW. Deze beslissing is reeds voor het bestreden besluit, met de rapporten van twee verzekeringsartsen bezwaar en beroep van 20 juni 2014 en 9 januari 2015, voldoende gemotiveerd en onderbouwd.
5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.P.W. Jongbloed

LO