ECLI:NL:CRVB:2018:3588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
17/8235 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die eerder als financieel administratief medewerkster werkte, had zich op 4 december 2015 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv had haar ziekengeld op basis van de Ziektewet toegekend, maar concludeerde na een beoordeling dat zij per 3 januari 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, waaronder dat zij ten onrechte niet beperkt was geacht op bepaalde punten en dat de geselecteerde functies ongeschikt waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de gronden van appellante in essentie een herhaling waren van wat zij eerder had aangevoerd en dat de rechtbank deze voldoende had gemotiveerd. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe aanknopingspunten waren om de eerdere medische inschatting van het Uwv te betwisten.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, met J.R. Trox als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 november 2018.

Uitspraak

17.8235 ZW

Datum uitspraak: 15 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 december 2017, 17/5031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. Beishuizen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Beishuizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als financieel administratief medewerkster. Haar dienstverband is op 30 september 2015 geëindigd. Op 4 december 2015 heeft zij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 20 oktober 2016 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 20 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante per 2 december 2016 nog 94,39% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
11 november 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 3 januari 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 juni 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juni 2017 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 juni 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover relevant – overwogen dat zij appellante niet volgt in haar betoog dat uit het expertiserapport van psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing (Hernandez) van 17 maart 2017 volgt dat zij meer beperkt is dan aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit expertiserapport bestudeerd, in haar heroverweging betrokken en in haar rapport van 12 juni 2017 voldoende gemotiveerd waarom het rapport niet tot een ander oordeel leidt. De rechtbank heeft gelet hierop geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij ten onrechte niet beperkt is geacht op de items vasthouden en verdelen aandacht. Ter onderbouwing heeft appellante een nadere reactie van psychiater Hernandez van 19 december 2017 ingebracht, waarin deze aangeeft het zeer aannemelijk te achten dat op de datum in geding cognitieve klachten aanwezig waren. In het verlengde van het voorgaande heeft appellante betoogd dat de geselecteerde functies ongeschikt zijn. Ten slotte heeft appellante een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec) en de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven.
4.3.
Ook in hoger beroep zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische situatie van appellante op de datum in geding, te weten 3 januari 2017, onjuist hebben ingeschat. In het rapport van 31 januari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog gereageerd op het door appellante in hoger beroep aangevoerde, alsmede op het nadere rapport van psychiater Hernandez van
19 december 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom het aangevoerde en de ingebrachte informatie haar geen aanleiding geven om tot een ander standpunt te komen over de belastbaarheid van appellante op 3 januari 2017. Gelet hierop ziet (ook) de Raad geen aanleiding een medisch deskundige te benoemen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.R. Trox
GdJ