ECLI:NL:CRVB:2018:3586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na psychische klachten en de rol van verzekeringsartsen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant, die als medewerker buitendienst werkte, had zich op 13 augustus 2015 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 10 maart 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn laatst vervulde functie. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was geweest en dat zijn klachten niet goed waren ingeschat.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende hadden toegelicht dat activering van appellant van belang was en dat zijn psychische klachten hem niet belemmerden in het uitoefenen van zijn functie. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten en voegde hij aanvullende medische stukken toe ter onderbouwing van zijn klachten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellant. De Raad concludeerde dat de gestelde klachten geen belemmering vormden voor het uitvoeren van de eigen functie en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.