ECLI:NL:CRVB:2018:3582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16/2546 WWB-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • O.L.W.H.I. Korte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van aanvraag bijstandsverlening op grond van de WWB

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de aanvraag van appellant om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling is gesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan. Appellant was niet verschenen, maar zijn gemachtigde, mr. P.M.J. Graus, diende op de zittingsdag een verzoek om uitstel in vanwege ziekte. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen was eveneens niet verschenen. De Raad heeft het verzoek om uitstel afgewezen, omdat het te laat was ingediend en niet met schriftelijke stukken was onderbouwd. De Raad heeft overwogen dat de lange duur van de procedure voornamelijk te wijten is aan eerdere uitstelverzoeken van appellant en dat er een groot belang is bij een spoedige afdoening van de zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat de gemachtigde van appellant eerder uitstel had gekregen en dat hij op de hoogte was van de zittingsdatum. Het verzoek om uitstel werd afgewezen omdat de gemachtigde niet tijdig maatregelen had getroffen om vervangende rechtshulp te regelen. De Raad heeft ook vastgesteld dat de communicatieproblemen aan de kant van de gemachtigde lagen, aangezien alle faxapparaten op de griffie normaal functioneerden. De Raad heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het college bevoegd was om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

16.2546 WWB-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 maart 2016, 14/3698 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 30 oktober 2018
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: L.V. van Donk
Appellant is niet verschenen. Zijn gemachtigde, mr. P.M.J. Graus, heeft op 30 oktober 2018 om 8.30 uur een verzoek om uitstel ingediend. Het college is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het verzoek om uitstel
Bij brief van 24 juli 2018 heeft de Raad, nadat het niet is gelukt telefonisch contact met de gemachtigde van appellant te leggen, hem in kennis gesteld dat de behandeling van dit geding op 30 oktober 2018 zal plaatsvinden. Bij aangetekende brief van 25 september 2018 heeft de Raad de definitieve uitnodiging voor de zitting van 30 oktober 2018 aan de gemachtigde verzonden.
De gemachtigde heeft bij mailbericht van 30 oktober 2018 een verzoek om uitstel ingediend omdat hij vanwege ziekte verhinderd is te verschijnen. Daarnaast heeft de gemachtigde aangevoerd dat appellant geen advocaat heeft gevonden om hem bij te staan en dat appellant heeft besloten om vast te houden aan hem als procesgemachtigde en raadspersoon. De gemachtigde heeft voorts te kennen gegeven dat hij op 29 oktober 2018 vanaf 14.00 uur ’s middags tevergeefs heeft geprobeerd dit verzoek per faxbericht naar de griffie van de Raad te versturen. Op 30 oktober 2018 voor aanvang van de zitting heeft de gemachtigde telefonisch navraag gedaan bij de griffie of zijn verzoek om uitstel in goede orde is ontvangen.
Deze procedure loopt al heel lang. Het grote belang van alle betrokken partijen bij een spoedige afdoening van deze zaak is inmiddels heel groot geworden. De zeer lange duur is hoofdzakelijk gevolg van twee verzoeken om wraking en vele verzoeken om uitstel van de kant van appellant. Van zijn kant mag dan ook veel worden verwacht bij het laten doorgaan van een zitting.
Het verzoek om uitstel wordt afgewezen op de grond dat dit uitstel veel te laat is ingediend en niet met schriftelijke stukken onderbouwd is. De Raad is door eerdere uitstelverzoeken op de hoogte geraakt van de gezondheidstoestand van de gemachtigde en heeft om die redenen de behandeling ter zitting verscheidene keren op diens verzoek uitgesteld. Niet valt in te zien waarom de gemachtigde dit verzoek niet eerder na ontvangst van de brieven van 24 juli 2018 en 25 september 2018 van de Raad heeft kunnen indienen. De grond dat er geen andere advocaat is om appellant bij te staan kan niet gevolgd worden. Uit het inleidend beroepschrift blijkt dat het beroepschrift mede is ondertekend door een advocaat-gemachtigde. Eveneens valt niet in te zien waarom de gemachtigde in de hiervoor genoemde periode niet tijdig maatregelen heeft kunnen treffen door bijvoorbeeld deze advocaat in te schakelen. Dat andere gemachtigden niet bereid zouden zijn de gronden te onderschrijven die de relatie van de gemachtigde met de rechtbank Limburg betreffen, doet er niet aan af dat appellant ten aanzien van de gronden die belangen van hemzelf betreffen, wel andere rechtshulp zou kunnen krijgen. Daarom kan ook de grond dat het uitstelverzoek moet worden toegewezen, omdat appellant anders van zijn vrije keuze van rechtshulp wordt afgehouden, dat verzoek niet dragen.
Verder heeft de Raad door navraag op de griffie vastgesteld dat alle faxapparaten op 29 oktober 2018 normaal functioneerden en dat gedurende die hele dag faxen zijn ontvangen. Dat het probleem van verzending aan de kant van de Raad heeft gelegen is daardoor onaannemelijk. Dit wordt nog duidelijker doordat op de als bewijs door de gemachtigde overgelegde berichten van niet-verzending van faxen is vermeld “Resultaat Geen kiestoon”. De extreem late aanbieding van het uitstelverzoek per e-mailbericht is daarmee gevolg van de keuze van de gemachtigde om gebruik te maken van gebrekkige communicatiemiddelen Daarbij wordt betrokken dat ook nadat het verzendprobleem bij de gemachtigde bekend was geworden, hij ook geen telefonisch contact heeft gezocht met de griffie, die, anders dan de gemachtigde stelt, telefonisch bereikbaar was tot 17.00 uur.
In noodsituaties kan een zeer laat uitstelverzoek worden toegewezen. De gemachtigde heeft eerder zo een verzoek gedaan dat gehonoreerd is. Daarbij is de gemachtigde gevraagd om het schriftelijke bewijs daarvan, zoals hij had aangeboden, achteraf aan de Raad te sturen. Dat is niet gebeurd. De gemachtigde kon daarom weten dat een extreem laat verzoek als dit niet zonder schriftelijke ondersteuning zou worden gehonoreerd. De gemachtigde is de ruimte geboden om dit alsnog te doen.
De bode heeft namelijk op 30 oktober 2018 om 10.15 uur, het aanvangstijdstip van de zitting, de gemachtigde meermalen gebeld. Daarbij is het antwoordapparaat van de gemachtigde bereikt. Eerst is hem dringend verzocht terug te bellen. Toen na geruime tijd geen bericht was ontvangen, is opnieuw telefonisch contact gezocht met de gemachtigde. Aangezien de gemachtigde opnieuw geen gehoor gaf, heeft de bode zijn antwoordapparaat ingesproken met de mededeling dat zijn verzoek om uitstel is afgewezen. De Raad heeft daarna de behandeling van de zaak aangehouden om de reactie van de gemachtigde af te wachten. De Raad heeft om 16.30 uur vastgesteld dat de gemachtigde op geen enkele wijze heeft gereageerd op de afwijzing van zijn verzoek om uitstel en heeft vervolgens besloten mondeling uitspraak te doen.
Over de zaak zelf
Bij besluit van 4 juli 2014 heeft het college de aanvraag van 27 mei 2014 van appellant om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling gesteld omdat hij de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gestelde hersteltermijn heeft verstrekt. De gemachtigde van appellant heeft hiertegen bij faxbericht van 15 augustus 2014 bezwaar gemaakt.
Het college heeft de gemachtigde van appellant bij aangetekende brief van 22 september 2014 meegedeeld dat het bezwaarschrift van 15 augustus 2014 geen gronden van bezwaar bevat en heeft een hersteltermijn geboden tot uiterlijk 20 oktober 2014 om deze alsnog in te dienen.
Bij besluit van 24 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 juli 2014 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de brief van 22 september 2014 door gronden van bezwaar in te dienen.
Bij brief van 8 januari 2016 heeft de rechtbank de gemachtigde van appellant meegedeeld dat zij het voornemen heeft het beroep op 1 maart 2016 te behandelen, waarbij rekening is gehouden met de door de gemachtigde ingediende verhinderdata.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De beroepsgrond van de gemachtigde dat de rechtbank bij de behandeling van zijn beroep in strijd met de goede procesorde en de eisen van hoor en wederhoor heeft gehandeld door de zaak ter zitting te behandelen en geen gehoor heeft gegeven aan het uitstelverzoek van 29 februari 2016, slaagt niet. De rechtbank heeft in dit uitstelverzoek - dat overigens niet in de stukken terug te vinden is, maar dat volgens de aangevallen uitspraak op 1 maart 2016 is ontvangen nog voor de zitting - terecht geen aanleiding gezien om het onderzoek wederom aan te houden, te minder nu zeer ruim van tevoren de zittingsdatum van 1 maart 2016 bij de gemachtigde bekend was en hij dus ruimschoots de gelegenheid heeft gehad maatregelen te treffen met betrekking tot zijn vervanging.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het bezwaarschrift de gronden van het beroep bevatten. In artikel 6:6 van de Awb is
- voor zover hier van belang - bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gestelde vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, dit bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
De beroepsgrond dat niet de gemachtigde, maar in overleg appellant - persoonlijk en niet op briefpapier van de gemachtigde - de gronden van bezwaar op 15 oktober 2014 in de brievenbus van het college heeft gedeponeerd en dat vanaf dat moment de stukken onder verantwoordelijkheid van het college zijn, slaagt evenmin. Het college heeft de ontvangst van de stukken betwist. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR3330) ligt het risico dat een niet aangetekend verzonden brief de geadresseerde niet bereikt bij de afzender. Zelfs al bewezen wordt dat appellant zelf de bedoelde stukken in die brievenbus heeft gedeponeerd, betekent nog niet dat het college daadwerkelijk de stukken heeft ontvangen. Daarvoor is de aangewezen weg om het aangetekend te versturen dan wel een ontvangstbewijs te vragen na afgifte van stukken aan de balie van het college.
De conclusie moet zijn dat het college bevoegd was het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid geen gebruik kon maken. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L.V. van Donk (getekend) O.L.W.H.I. Korte
md