ECLI:NL:CRVB:2018:3578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
18/725 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening door schending inlichtingenverplichting

Op 6 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 december 2017 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had op 15 september 2016 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet (PW), maar deze aanvraag werd op 29 december 2016 afgewezen. Het college stelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen relevante financiële gegevens, zoals bankafschriften en loongegevens, te overleggen. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie en dat hij geen informatie had verstrekt over zijn werkzaamheden voor meerdere werkgevers. In hoger beroep betwistte appellant de relevantie van de gevraagde gegevens, maar de Raad oordeelde dat appellant had moeten begrijpen dat deze gegevens van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. Aangezien appellant de gevraagde informatie niet had overgelegd, concludeerde de Raad dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.J.A. Kooijman, in aanwezigheid van griffier L.V. van Donk.

Uitspraak

18.725 PW

Datum uitspraak: 6 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 december 2017, 17/3571 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 17/2594 PW plaatsgehad op
16 oktober 2018. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. Kuijper. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.J.A. Edelaar. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 15 september 2016 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 29 december 2016 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 4 april 2017 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 29 december 2016 ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden omdat hij verzuimd heeft de gevraagde bankafschriften en loongegevens over door hem verrichte werkzaamheden te verstrekken. Het gevolg daarvan is dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie en met name over de wijze waarop hij in de periode voorafgaande aan de aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Daarbij heeft de rechtbank het volgende van belang geacht. Appellant heeft verklaard dat hij in 2016 voor meerdere werkgevers heeft gewerkt, maar hij heeft hierover desgevraagd geen informatie verstrekt en heeft geen contracten, loonstroken of ontslagbrieven overgelegd. Appellant staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en heeft (desgevraagd) geen gegevens over zijn bedrijf verstrekt. Appellant heeft aangegeven als freelancer werkzaamheden te hebben verricht en heeft ook hierover geen informatie willen verstrekken.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 15 september 2016 tot en met 29 december 2016.
4.2.
Voor de beoordeling van de vraag of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.3.
Appellant betwist dat de door het college gevraagde gegevens van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Appellant is van mening dat de gegevens die hij wel heeft overgelegd toereikend zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen, zodat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en het college zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Anders dan appellant heeft aangevoerd betreft het gegevens waarvan appellant redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Nu vast staat dat appellant die gegevens ondanks meerdere verzoeken niet heeft overgelegd, heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.4.
Nu als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate appellant in de te beoordelen periode verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden, heeft het college de aanvraag terecht afgewezen.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2018.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) L.V. van Donk

LO