ECLI:NL:CRVB:2018:3566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
15/2563 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1994, op 13 januari 2014 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 18 maart 2014 besloten dat appellante geen recht heeft op deze ondersteuning, omdat zij meer dan 75% van het wettelijk (jeugd)minimumloon kan verdienen. Dit besluit werd in bezwaar op 22 augustus 2014 bevestigd. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit op 14 april 2015 ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van appellante overtuigend was gemotiveerd.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan rapporten van Aventus en VGGNet, die zouden aantonen dat zij intensieve begeleiding nodig heeft en dat haar beperkingen ernstig zijn onderschat. De deskundige, G.T. Gerssen, heeft in een rapport van 12 september 2017 vastgesteld dat appellante een licht verstandelijke handicap heeft, maar geen zwaardere beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn aangenomen. De Raad heeft de deskundige gevolgd in zijn oordeel en geconcludeerd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellante.

De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 november 2018.

Uitspraak

15.2563 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
14 april 2015, 14/6298 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
De behandeling van het geding ter zitting heeft plaats gevonden op 13 december 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
De Raad heeft aanleiding gezien tot heropening van het onderzoek en psychiater G.T. Gerssen benoemd als onafhankelijk deskundige (deskundige). De deskundige heeft een rapport ingediend, gedateerd 12 september 2017.
Beide partijen hebben een nadere reactie ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak naar de enkelvoudige kamer verwezen.
Beide partijen hebben afgezien van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, geboren [in] 1994, heeft op 13 januari 2014 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij geen recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 omdat zij meer dan 75% van het wettelijk (jeugd)minimumloon kan verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 22 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 18 maart 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen en dat de medische belastbaarheid op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. De in beroep ingebrachte informatie van VGGNet van 9 maart 2015, de doorverwijzing van de huisarts naar de fysiotherapeut en de informatie van de fysiotherapeut dateren van ruim na de ter beoordeling staande periode, die reikt vanaf haar zeventiende jaar tot 5 mei 2014. Uit deze informatie kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat deze (mede) betrekking heeft op de gezondheidstoestand van appellante binnen deze periode. Verder heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gemotiveerd dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De stelling van appellante dat zij bijna geen enkele stage heeft kunnen afronden doet hieraan niet af. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd dat deze stages niet geschikt waren voor appellante, omdat er belastende factoren in voorkwamen waarvoor in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) beperkingen zijn aangenomen. Dit laat volgens de rechtbank echter onverlet dat appellante in staat is om de voorgehouden functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de rapporten van Aventus en VGGNet. Uit deze stukken blijkt dat appellante intensieve begeleiding nodig heeft en dat zij, onder meer wegens haar verstandelijke beperking, vastloopt op alle levensgebieden. Onvoldoende rekening is gehouden met de gestelde diagnoses van depressieve stoornis en impulsbeheersingsproblematiek. Haar beperkingen zijn ernstig onderschat in de FML. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een nader rapport ingediend van VGGNet, gedateerd 26 juni 2015.
3.2.
Bij rapport van 12 september 2017 heeft de deskundige te kennen gegeven dat er op de beoordelingsdata 19 februari 2010 en december 2013 bij appellante sprake was van een licht verstandelijke handicap als gebrek, gecompliceerd door acculturatieproblematiek en psychosociale stressfactoren. Er gelden niet meer beperkingen voor appellante dan die in de FML van 10 februari 2014.
3.3.
Bij brief van 11 november 2017 heeft appellante een reactie van 30 oktober 2017 van haar behandelaar J. Flapper overgelegd. Deze heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het rapport van de deskundige voor appellante ook beperkingen moeten worden aangenomen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht, conflicthantering en tempo.
3.4.
Desgevraagd heeft het Uwv bij monde van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat uit het onderzoek van de deskundige niet blijkt dat er sprake is van beperkingen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht en doelmatig handelen. In de FML is rekening gehouden met beperkingen van appellante in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, met name in rubriek 1.9 voor vaste bekende werkwijzen, toezicht en begeleiding, voorspelbaarheid, ontbreken van storingen, deadlines en pieken en tempo.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie in de beoordeling betrokken. De deskundige heeft te kennen gegeven zich met de FML van 10 februari 2014 te kunnen verenigen. De door appellante ingebrachte reactie van Flapper geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De deskundige heeft uitdrukkelijk verklaard geen reden te zien tot het aannemen van de door de behandelaar van appellante genoemde zwaardere beperkingen voor het persoonlijk functioneren, zoals vermeld in de rubrieken 1.1 tot en met 1.8 van de FML. Voorts heeft de deskundige, anders dan appellante bij monde van haar behandelaar heeft gesteld, in het kader van het sociaal functioneren wel een beperking voor het omgaan met conflicten aangenomen. Ten slotte is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de voor appellante geselecteerde functies in overeenstemming zijn met haar belastbaarheid.
4.3.
Wat in 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.R. Trox

IJ