ECLI:NL:CRVB:2018:3561
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en vaststelling arbeidsongeschiktheid
Op 14 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Appellant had zich op 9 april 2013 ziek gemeld met hartklachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 9 maart 2015, werd appellant als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door het Uwv.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle relevante klachten en medische informatie waren meegenomen. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn hand- en armklachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, met name het Carpaal Tunnel Syndroom, waarvoor hij in mei 2016 was geopereerd. Het Uwv verzocht de Raad om de eerdere uitspraak te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen niet correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier.