ECLI:NL:CRVB:2018:3561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16/3112 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en vaststelling arbeidsongeschiktheid

Op 14 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Appellant had zich op 9 april 2013 ziek gemeld met hartklachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 9 maart 2015, werd appellant als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle relevante klachten en medische informatie waren meegenomen. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn hand- en armklachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, met name het Carpaal Tunnel Syndroom, waarvoor hij in mei 2016 was geopereerd. Het Uwv verzocht de Raad om de eerdere uitspraak te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen niet correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier.

Uitspraak

16.3112 WIA

Datum uitspraak: 14 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 maart 2016, 15/6112 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Labordus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 9 april 2013 ziek gemeld met hartklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 9 maart 2015 heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek verricht. Vanwege hart-, endocriene en interne klachten wordt appellant beperkt geacht voor zwaar fysieke arbeid. Ook zijn enkele beperkingen gesteld omdat appellant last heeft van spanningsklachten. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens het verlies aan verdiencapaciteit bepaald op 31,33%. Bij besluit van
26 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op uitkering ontstaat op grond van de Wet werk en inkomen (Wet WIA), omdat hij met ingang van 7 april 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 maart 2015 is bij beslissing op bezwaar van 15 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op
18 september 2015 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangevuld met beperkingen voor conflicthantering en werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid 28,72% bedraagt.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige medische informatie zijn betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen daarbij relevante medische informatie hebben gemist. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische situatie niet juist is vastgesteld. Met name met zijn hand- en armklachten is onvoldoende rekening gehouden. Appellant heeft erop gewezen dat inmiddels is vastgesteld dat hij lijdt aan het Carpaal Tunnel Syndroom en dat hij daaraan in mei 2016 is geopereerd. Deze klachten waren ook op de datum in geding aanwezig en beletten appellant om de geselecteerde functies te verrichten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant gewezen op informatie van de behandelend sector en een in opdracht van de rechtbank Midden-Nederland uitgebracht rapport van verzekeringsarts H.J.M. Stammers van 9 juli 2018.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 7 april 2015 heeft vastgesteld op minder dan 35%.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen reden bestaat om aan te nemen dat de beperkingen niet juist zijn weergegeven in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML van 18 september 2015. De overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt toegevoegd dat uit de medische stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd niet kan worden afgeleid dat het Uwv per 7 april 2015 onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. Van belang is dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk onderzoek hebben verricht. De verzekeringsarts heeft op 9 maart 2015 aan de schouders, ellebogen, polsen en handen geen afwijkingen of bewegingsbeperkingen geconstateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij het onderzoek van de schouders, armen en handen op 1 september 2015 vermeld dat er sprake was van een goede kracht, zonder pijnaangifte bij het knijpen in de handen van de onderzoeker en bij spreiden en sluiten van de vingers. Nu er rond de in geding zijnde datum door de verzekeringsartsen geen afwijkingen aan de handen en polsen zijn vastgesteld, en appellant van eind 2015 tot maart 2016 werkzaamheden als schoonmaker heeft kunnen verrichten, is er geen aanleiding voor twijfel aan de FML van 18 september 2015, waarbij appellant beperkt is geacht voor zwaar arm belastend werk. Verwezen wordt in dit verband voorts naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 september 2018, waarin deze is ingegaan op de in hoger beroep door appellant overgelegde medische stukken en heeft uiteengezet wat daaruit kan worden afgeleid over het beloop van de klachten van appellant.
4.4.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, appellant in staat moet worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) O.V. Vries
md