ECLI:NL:CRVB:2018:3560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16/7703 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante had zich ziek gemeld na een verkeersongeval en was van mening dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit was in eerdere procedures door de rechtbank Limburg bevestigd. Appellante stelde dat de artsen van het Uwv haar psychische klachten te licht hadden ingeschat en dat er onvoldoende onderzoek was verricht naar haar klachten. Ze verwees naar richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskundigen ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had dossieronderzoek verricht, een uitgebreide anamnese afgenomen en eigen onderzoek gedaan naar de gezondheidstoestand van appellante. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, en het Uwv had voldoende gemotiveerd dat de belasting in de voor appellante vastgestelde functies in overeenstemming was met haar belastbaarheid.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7703 WIA

Datum uitspraak: 14 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
16 november 2016, 16/422 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Meys, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Jilsink, de opvolgend gemachtigde van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft laatstelijk gewerkt als algemeen medewerker bij een boomkwekerij. Op 20 maart 2013 heeft zij zich ziek gemeld wegens klachten die zijn ontstaan na een verkeersongeval.
1.2.
Bij besluit van 10 februari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante, gelet op de uitkomsten van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, met ingang van 18 maart 2015 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 18 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 februari 2015 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen vinden in de voor appellante vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 januari 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat er geen aanleiding bestaat om het door het Uwv verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De artsen van het Uwv hebben de informatie van de behandelaars van appellante bij hun beoordeling betrokken en niet gebleken is dat deze informatie onjuist is uitgelegd. De rechtbank is verder niet gebleken dat de artsen van het Uwv gehandeld hebben in strijd met de Richtlijn Medisch Arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC-richtlijn). Ondanks dat de behandelend specialisten geen medisch objectiveerbare aandoening hebben kunnen vaststellen die de klachten van appellante in voldoende mate kunnen verklaren, zijn er door de artsen van het Uwv lichamelijke en psychische beperkingen vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen vinden in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – kort gezegd – herhaald dat de artsen van het Uwv haar psychische klachten te licht hebben ingeschat en er onvoldoende onderzoek is verricht naar haar klachten. Er is sprake van forse psychische klachten, namelijk hypochondere klachten en lichamelijke problemen in reactie op stress en vermoedelijk een ‘smiling depression’. De omstandigheid dat er geen sprake is van een ernstige stoornis laat onverlet dat er meer beperkingen aangenomen kunnen worden op de beoordelingspunten 1.1 en 1.8 van de FML. Zij verwijst ter ondersteuning van haar standpunt – onder meer – naar de standaard Angst van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NGA-standaard Angst) en het protocol Angststoornissen, Beroerte en Borstkanker van de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskundigen. Zij heeft er verder op gewezen dat haar karakterstructuur een onderhoudende factor vormt. De combinatie van factoren geeft aanleiding meer beperkingen vast te stellen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Appellante heeft verzocht een deskundige te benoemen voor een onderzoek. Over de aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft appellante gesteld dat deze in medisch opzicht niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, een uitgebreide anamnese afgenomen en een eigen onderzoek verricht naar de psyche, de cervicale wervelkolom, en de schouders van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de verkregen medische gegevens van behandelaars en de verslagen uit een letselschadeprocedure. Daarbij zijn de door appellante naar voren gebrachte klachten betrokken. De rechtbank heeft eveneens terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellante niet juist zijn weergegeven in de FML van 30 januari 2015. De artsen van het Uwv hebben inzichtelijk gemotiveerd waarom de voor appellante vastgestelde lichamelijke en psychische beperkingen volstaan en waarom in de in bezwaar en beroep ingebrachte medische stukken geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden om appellante verdergaand beperkt te achten. De stelling van appellant dat er sprake zou zijn van hypochondrie of een angststoornis maakt dit niet anders nu deze medische problematiek door de verzekeringsartsen is meegewogen. Op fysiek vlak zijn er evenmin aanknopingspunten om appellante zwaarder beperkt te achten. Appellante heeft in hoger beroep geen medische stukken ingebracht die haar standpunt onderbouwen dat zij verdergaand beperkt is. Voor benoeming van een medisch deskundige bestaat geen aanleiding.
4.2.
Voorts wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 30 januari 2015, het Uwv voldoende overtuigend heeft gemotiveerd dat de belasting in de voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gebruikte functies in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellante.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij dit oordeel is er geen grond om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijk rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) H. Achtot

IJ