ECLI:NL:CRVB:2018:3554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16/3356 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en vastgestelde beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die zich op 15 mei 2013 ziek meldde vanwege psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een uitgebreid medisch onderzoek door het Uwv, waarin zowel psychische als lichamelijke beperkingen zijn vastgesteld, concludeerde de arbeidsdeskundige dat appellante ongeschikt was voor haar eigen werk, maar geschikt voor andere passende functies. Het Uwv besloot op 22 april 2015 dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 8 april 2016. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met haar psychische klachten. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellante.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd en dat appellante in staat werd geacht de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.3356 WIA

Datum uitspraak: 8 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2016, 15/7993 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sanchez Montoto. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als receptioniste voor 12,95 uur per week, heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie op 15 mei 2013 wegens psychische klachten ziek gemeld. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Een arts van het Uwv heeft appellante psychisch en lichamelijk onderzocht en beperkingen vastgesteld en neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 april 2015. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellante ongeschikt is voor haar eigen werk van receptioniste, maar geschikt is voor passende functies op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op nihil. Bij besluit van 22 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 13 mei 2015 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 april 2015 is bij besluit van
6 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ligt een rapport van
25 augustus 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze heeft op grond van de hoorzitting, bestudering van de dossierstukken en verkregen informatie tijdens de bezwaarprocedure geconcludeerd dat er geen ernstige psychische of somatische aandoeningen zijn. Wel is de arts van mening dat aanvullende beperkingen zijn aangewezen voor routinematige werkzaamheden om bovennormale eisen aan concentratie en geheugen te vermijden. Ook is de FML nader aangepast op het veelvuldig lichte voorwerpen tillen. Appellante voldoet niet aan de criteria voor een urenbeperking. Door de psychische klachten is wel een beperking op nachtdiensten geïndiceerd. De aangescherpte belastbaarheid is neergelegd in een FML van 25 augustus 2015. Op basis hiervan heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een tweetal functies laten vervallen. Er resteren voldoende functies om de arbeidsongeschiktheidsschatting te kunnen dragen. De vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt niet.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante heeft gezien en gesproken op de hoorzitting, dossieronderzoek heeft verricht en informatie van de behandelend sector in bezwaar bij zijn beoordeling betrokken. Evenmin heeft de rechtbank aanknopingspunten gevonden om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in de door haar vastgestelde belastbaarheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de in beroep overgelegde medische gegevens van de fysiotherapeut en het behandelplan van 20 januari 2016 van de GZ-psycholoog en psychiater, bij rapport van 9 maart 2016 gemotiveerd toegelicht dat appellante ten tijde van de WIA-beoordeling werd behandeld voor surmenage door een psycholoog. Niet gebleken is dat sprake was van een ernstige psychopathologie. De later bij appellante gestelde diagnoses zijn geen aanleiding voor twijfel aan de FML nu een diagnose bij de beoordeling van de belastbaarheid niet leidend is. De in beroep overgelegde brief van de buurvrouw van appellante bevat geen medische gegevens en kan daarom geen rol spelen in de beoordeling. Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald aangevoerd dat de FML onvoldoende tegemoet komt aan haar psychische klachten. Ten tijde van het bezwaar is appellante vanwege een ernstige psychische problematiek doorverwezen naar een psychiater. Uit het in beroep overgelegde behandelplan van 20 januari 2016 blijkt dat zij kampt met een ernstige psychische problematiek (depressieve en PTSS-klachten) waarvoor een intensief behandelplan is opgesteld. Gelet op deze informatie was een nieuw medisch onderzoek geïndiceerd temeer omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat er geen intensieve behandeling zou volgen. Met dit behandelplan heeft appellante aangetoond dat dit wel het geval is. Door haar klachten is appellante zeer beperkt in het dagelijks functioneren. Haar buurvrouw helpt appellante bij dagelijkse activiteiten. Bij appellante zijn geen duurzaam benutbare mogelijkheden aanwezig.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. Er is een zorgvuldig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, een anamnese afgenomen, het dagverhaal uitgevraagd en appellante lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op de hoorzitting gesproken en gezien en dossierstudie verricht. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de medische informatie van de behandelend sector betrokken en gewogen.
4.2.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Het gaat om de op 13 mei 2015 uit de gezondheidssituatie van appellante voortvloeiende arbeidsmogelijkheden. Bij het vaststellen van de beperkingen heeft de verzekeringsarts de informatie van de huisarts van 30 april 2014 betrokken waaruit blijkt dat bij appellante, naast arm, knie- en buikklachten, sprake was van psychische surmenage waarvoor zij onder begeleiding was bij de POH GGZ en slaapproblemen had. De psychische surmenage is, gelet op de nagenoeg gelijke beschrijving van 28 april 2015 van de huisarts, tot dat moment onveranderd gebleken. Uit het rapport van 25 augustus 2015 blijkt dat het de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend was dat de dosering antidepressiva eind juni 2015 was opgehoogd en dat appellante in juli 2015 een intake had bij de GGZ. Dit maakt niet dat de situatie op 13 mei 2015 niet juist zou zijn ingeschat. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gezien de psychische klachten, aanleiding gezien de FML aan te scherpen om bovennormale eisen aan de concentratie en geheugen te voorkomen en een beperking voor nachtdiensten vast te stellen. Met het rapport van 9 maart 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op navolgbare wijze uiteengezet dat de in beroep overgelegde (medische) gegevens, waaronder het behandelplan van 20 januari 2016 van de GGZ, geen aanleiding geven de belastbaarheid van appellante op 13 mei 2015, zoals neergelegd in de FML van 25 augustus 2015, aan te scherpen. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat met de in het behandelplan beschreven diagnose en klachten al rekening is gehouden in de (aanscherping van de) FML, waarbij de stoornissen in cognitieve en affectieve functies als gevolg van het psychiatrische toestandsbeeld zijn betrokken. De door appellante in hoger beroep gestelde afhankelijkheid van de hulp bij het oppassen op haar dochtertje en de hulp bij het boodschappen, wordt niet bevestigd in het dagverhaal zoals opgenomen in het verzekeringsgeneeskundige rapport van
7 april 2015. Nu appellante haar standpunt dat haar lichamelijke klachten zijn onderschat, niet met medische stukken heeft onderbouwd, leidt het voorgaande tot de conclusie dat de rechtbank terecht de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante heeft de rechtbank voorts terecht het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 12 oktober 2015 toereikend gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.L. Alves
JvC