ECLI:NL:CRVB:2018:3554
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en vastgestelde beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die zich op 15 mei 2013 ziek meldde vanwege psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een uitgebreid medisch onderzoek door het Uwv, waarin zowel psychische als lichamelijke beperkingen zijn vastgesteld, concludeerde de arbeidsdeskundige dat appellante ongeschikt was voor haar eigen werk, maar geschikt voor andere passende functies. Het Uwv besloot op 22 april 2015 dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 8 april 2016. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met haar psychische klachten. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellante.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd en dat appellante in staat werd geacht de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.