ECLI:NL:CRVB:2018:3553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van deze uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
Appellante was werkzaam als reserve machinevoerder en was sinds 14 februari 2008 uitgevallen door psychische en fysieke klachten. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellante per 29 juni 2015 niet meer recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen concrete twijfels bestonden over de juistheid van de bevindingen.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende aandacht was besteed aan haar psychische klachten. Het Uwv daarentegen stelde dat appellante haar stellingen niet had onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op zorgvuldige wijze had gehandeld. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WIA-uitkering terecht was, omdat appellante op de datum in geding niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in aanwezigheid van griffier O.V. Vries.