ECLI:NL:CRVB:2018:3553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16/5593 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van deze uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

Appellante was werkzaam als reserve machinevoerder en was sinds 14 februari 2008 uitgevallen door psychische en fysieke klachten. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellante per 29 juni 2015 niet meer recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen concrete twijfels bestonden over de juistheid van de bevindingen.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende aandacht was besteed aan haar psychische klachten. Het Uwv daarentegen stelde dat appellante haar stellingen niet had onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op zorgvuldige wijze had gehandeld. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WIA-uitkering terecht was, omdat appellante op de datum in geding niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in aanwezigheid van griffier O.V. Vries.

Uitspraak

16 5593 WIA

Datum uitspraak: 14 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
28 juli 2016, 15/5210 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.J. Langejus.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als reserve machinevoerder voor gemiddeld 24,78 uur per week. Op 14 februari 2008 is zij uitgevallen met psychische klachten. Later zijn daar fysieke klachten, waaronder heupklachten, bij gekomen.
1.2.
Van 12 juni 2010 tot 29 juni 2015 heeft appellante een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen. Op verzoek van haar werkgeefster heeft een herbeoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige plaatsgevonden. Deze herbeoordeling heeft geleid tot het besluit van 28 april 2015, waarbij is vastgesteld dat appellante per 29 juni 2015 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 17 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 april 2015 ongegrond verklaard. Aan dit besluit zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken van concrete twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan. Alle medische informatie, waaronder de Quickscan eindrapportage arbeidsonderzoek van 1 oktober 2015 (Quickscan), is meegewogen. Er zijn geen aanknopingspunten dat de beperkingen niet op een juiste wijze zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 8 april 2015. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geduide functies voor appellante niet geschikt zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan de nadere beoordelingen. Ter zitting heeft appellante verduidelijkt dat daarmee de Quickscan wordt bedoeld. Zij is fysiek en mentaal nauwelijks belastbaar. De verzekeringsartsen hebben te weinig aandacht besteed aan haar psychische klachten. Verder is zij nauwelijks onderzocht. Er is ten onrechte geen nader onderzoek gedaan. Een aantal van de geduide functies acht appellante vanwege haar beperkte belastbaarheid niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen, nu appellante haar stelling, dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld, niet met (nieuwe) medische gegevens heeft onderbouwd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden volgens de daaraan te stellen eisen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen worden onderschreven.
4.2.
De rechtbank heeft eveneens terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat appellante op de datum in geding, gelet op de bevindingen van de verzekeringsartsen, niet meer en/of anders beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. Aan de Quickscan van 1 oktober 2015 kan niet de betekenis worden gehecht die appellante wenst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 november 2015 terecht geconcludeerd dat de Quickscan vooral beschrijvend van aard is en dat feitelijke bevindingen nauwelijks zijn gedaan. De stelling van appellante dat het niet af kunnen nemen van testen vanwege pijn betekent dat sprake is van beperkte belastbaarheid wordt niet onderschreven, nu daarvoor geen grondslag te vinden is in objectieve gegevens. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische belastbaarheid heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de arbeidskundige beoordeling niet juist is geweest.
4.4.
Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 29 juni 2015 terecht is vastgesteld op minder dan 35%, zodat appellante per die datum geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
4.5.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) O.V. Vries

KS